Rond de zesde eeuw voor Christus bestonden er in de Griekse wereld opvallende verschillen in de positie van vrouwen. In Sparta, een oligarchische samenleving, waren mannen en vrouwen wettelijk grotendeels gelijkwaardig. In Athene, dat zich presenteerde als bakermat van de democratie, waren vrouwen daarentegen volledig ondergeschikt. De democratie gold uitsluitend voor mannelijke burgers; vrouwen waren uitgesloten van politieke, sociale en economische macht.
In The Creation of Patriarchy1 beschrijft historicus Gerda Lerner hoe in Sparta het baren van kinderen werd beschouwd als een publieke dienst, even essentieel als oorlogsvoering. Sterven in de strijd of sterven in het kraambed waren de enige manieren om een eervolle vermelding op een grafsteen te verkrijgen. Vrouwen genoten aanzien, mobiliteit en een zekere seksuele autonomie. Kinderen werden gewaardeerd ongeacht de exacte herkomst van hun vader, zolang zij maar vitaal en sterk waren. Zwakke of zieke jongensbaby’s werden echter zonder pardon gedood: inhumaan, maar systematisch gericht op de versterking van de polis.
In Athene was het vrouwbeeld fundamenteel anders. Vrouwen waren eigendom van hun mannelijke familieleden. Hun sociale waarde lag in het zuiver houden van de bloedlijn. Overspel van vrouwen werd zwaar bestraft; hun leven speelde zich voornamelijk binnenshuis af. Meisjesbaby’s werden vaak te vondeling gelegd, hun bestaan geacht minder waardevol te zijn dan dat van jongens. Het mannelijke bezit van vrouw en kind stond centraal in het Atheense model van sociale orde.
In beide samenlevingen werd de vrouw uiteindelijk herleid tot haar baarfunctie. Maar waar Sparta de baarmachine eerde, onderwierp Athene haar volledig. Na de overwinning van Athene en de verdere opkomst van het westerse denken raakte de seksuele controle over vrouwen structureel verbonden met het concept van ‘bescherming’. Deze bescherming diende echter slechts om vrouwelijke ondergeschiktheid te maskeren en te bestendigen. Vrouwen wisselden slechts van eigenaar: eerst vader, dan echtgenoot, vervolgens zoon. Autonomie bleef onbereikbaar.
In deze structuur ligt de diepere, filosofische wortel: het idee van eigendom. Zoals Karl Marx uiteenzette, is eigendom de kern van alle klassenonderdrukking. Maar eigendom is ouder dan het kapitalisme; het is verankerd in het patriarchaat.
Het bezit van vrouwen en kinderen vormde de eerste infrastructuur voor bredere bezitsclaims: op land, rivieren, bossen, en uiteindelijk hele naties en werelden. Wie zich het recht aanmatigde over de baarmoeder, matigde zich ook het recht aan op de aarde.
Democratieën veranderden weinig aan deze fundamenten. Ook daar bleef het recht op bezit — inclusief het bezit van reproductieve arbeid — de hoeksteen van de samenleving. De gevolgen hiervan zijn in de huidige wereld duidelijk zichtbaar. De mondiale bevolkingskrimp — zichtbaar in landen als Japan, Zuid-Korea, Italië en Duitsland — wordt door elites zoals Elon Musk gezien als een existentiële bedreiging. De reactie hierop blijft opvallend consistent met het oude denken: er worden babybonussen geïntroduceerd, vruchtbaarheidsbehandelingen gratis gemaakt, vrouwen worden ontmoedigd of actief verhinderd om abortus of anticonceptie te gebruiken.
Toch falen deze maatregelen structureel. Want reproductie kan niet duurzaam worden afgedwongen binnen een systeem dat vrouwen blijft reduceren tot instrumenten. De weigering om kinderen te baren is geen incident, maar een collectieve afwijzing van een wereldorde die leven niet respecteert, maar exploiteert.
De kern van de huidige reproductiecrisis is dus niet economisch, maar filosofisch. Zolang een samenleving vrouwen blijft behandelen als bezittingen die moeten baren, in plaats van als autonome wezens die mogen kiezen, blijft elke poging tot bevolkingsgroei gedoemd te mislukken.
Werkelijke verandering begint niet bij het subsidiëren van geboortes, maar bij het doorbreken van het patriarchale eigendomsdenken. Pas als de positie van de vrouw fundamenteel gelijkwaardig is — vrij van bezit, vrij van controle — kan er sprake zijn van een samenleving waarin nieuw leven niet alleen ontstaat, maar werkelijk gewenst en gedragen wordt.
In deze zin is bevolkingskrimp geen bedreiging. Het is een symptoom. Een signaal dat deze wereld dringend een andere filosofische basis nodig heeft: een waarin leven, vrijheid en solidariteit niet langer ondergeschikt zijn aan eigendom en dominantie.
- The Creation of Patriarchy (1986) is een baanbrekend historisch werk van Gerda Lerner (1920–2013), een van de grondleggers van de vrouwenstudies als academische discipline. Lerner onderzoekt in dit boek hoe het patriarchaat — de systematische overheersing van vrouwen door mannen — niet als een biologisch gegeven, maar als een historisch geconstrueerd systeem is ontstaan.
Aan de hand van een brede analyse van Mesopotamische, Hebreeuwse, Griekse en vroege christelijke bronnen reconstrueert Lerner hoe vrouwen stap voor stap uit het publieke leven werden verdrongen. Centraal in haar betoog staat de these dat vrouwen al vroeg tot “reproductieve arbeid” werden gereduceerd: hun vermogen om kinderen te baren en groot te brengen werd in dienst gesteld van familiale, economische en politieke structuren waarin mannen de macht uitoefenden.
Lerner laat zien dat het patriarchaat voorafgaat aan het kapitalisme en niet eenvoudigweg kan worden begrepen als een bijproduct van klassenmaatschappijen. In plaats daarvan stelt zij dat patriarchale verhoudingen zich eeuwenlang zelfstandig hebben ontwikkeld en diep in religieuze, juridische en culturele instellingen zijn verankerd. Deze analyse is essentieel voor een radicale, materialistische feministische politiek: strijd tegen kapitalistische uitbuiting zonder gelijktijdige strijd tegen patriarchale structuren blijft per definitie incompleet.
In The Creation of Patriarchy breekt Lerner bovendien met het gangbare idee dat onderdrukking van vrouwen altijd ‘natuurlijk’ of ‘universeel’ zou zijn geweest. Door haar historische benadering opent zij de mogelijkheid tot denken over alternatieven — niet als utopie, maar als reële historische en politieke noodzaak.
Haar werk vormt daarmee een onmisbare brug tussen feministische theorievorming en bredere marxistische analyses van eigendom, arbeid en macht. In hedendaagse debatten rond reproductieve rechten, seksuele autonomie en economische rechtvaardigheid blijft Lerner’s inzicht dat patriarchaat fundamenteel een systeem van bezit is — over lichamen, arbeid en voortplanting — even relevant als urgent. ↩︎