Kijk je vandaag naar de Verenigde Staten, dan zie je een land waarin de kloof tussen rijk en arm groteske proporties heeft aangenomen. Een piepkleine elite bezit het merendeel van de macht en het kapitaal, terwijl werkende mensen steeds vaker moeten schipperen om de eindjes aan elkaar te knopen. Wat op het eerste gezicht lijkt op economisch toeval, is in werkelijkheid het gevolg van een doelgerichte strategie, decennia geleden ingezet door conservatieve elites die vreesden dat gewone mensen te veel inspraak zouden krijgen.
In de jaren vijftig en zestig ontstond er bij een groep rijke conservatieven groeiende onrust over de versterking van de middenklasse. Tot die tijd bepaalden vooral welgestelde, witte mannen het beleid en de economische koers. Maar na de Tweede Wereldoorlog begonnen de verhoudingen te verschuiven. Dankzij vakbonden stegen de lonen en werden arbeidsrechten versterkt, waardoor steeds meer Amerikanen een huis konden kopen, hun kinderen naar college konden sturen en financiële zekerheid kenden. Intussen eisten vrouwen hun plaats op in de samenleving, streed de burgerrechtenbeweging voor gelijkheid, en keerden jongeren zich tegen oorlog en sociale ongelijkheid.
Voor veel Amerikanen betekende dit vooruitgang. Voor de elite was het een alarmsignaal. Hun vanzelfsprekende machtspositie wankelde, en met het groeien van de middenklasse zagen zij hun controle en rijkdom bedreigd. Deze angst werd niet onder het tapijt geveegd, maar systematisch verwoord en verspreid door conservatieve denkers als Russell Kirk1. In 1951 waarschuwde hij dat gelijke inspraak zou leiden tot chaos, misschien zelfs communisme. Zijn oplossing? De macht moest stevig in handen blijven van een welvarende minderheid.
Hoewel Kirks ideeën aanvankelijk marginaal bleven, kregen ze in de jaren zestig en zeventig steeds meer bijval. De samenleving werd progressiever, eisen voor gelijkheid en rechtvaardigheid klonken luider. Studenten protesteerden, vrouwen eisten reproductieve rechten op, vakbonden boekten successen. Voor conservatieve elites was dit geen teken van emancipatie, maar van een losgeslagen samenleving. Kirk kreeg, in hun ogen, gelijk.
Voor deze rijken was economische rechtvaardigheid geen verworvenheid, maar een risico. Betaalbaar onderwijs, eerlijke lonen en sterke vakbonden ondermijnden hun machtspositie. De tegenaanval liet dan ook niet lang op zich wachten.
Het werd Ronald Reagan2 die die tegenreactie vorm gaf toen hij in 1981 president werd. Zijn beleid was niet slechts conservatief; het was een bewuste poging om de middenklasse te ontmantelen. Reagan verzwakte vakbonden, waardoor lonen stagneerden terwijl bedrijfswinsten de hoogte in schoten. Universiteiten werden fors duurder, belastingdruk verschoof van de rijksten naar werkende mensen, en sociale voorzieningen werden uitgekleed. Tegelijkertijd versoepelde hij regelgeving die bedrijven toestond hun productie massaal naar lagelonenlanden te verplaatsen — met langdurige werkloosheid en economische ontwrichting als gevolg. Minderheden en lage inkomensgroepen – al zwaar getroffen – kregen het nog harder te verduren via strengere strafwetten en een uitgeholde sociale zekerheid.
Decennia later beweerde Donald Trump dat hij deze fouten zou corrigeren. Met veel bombarie voerde hij een tarievenoorlog tegen China, zogenaamd om Amerikaanse banen te beschermen. In werkelijkheid leidde dit tot hogere prijzen voor consumenten en verhoogde kosten voor Amerikaanse producenten, zonder structurele terugkeer van de verplaatste industrie. Het was economische theater, bedoeld voor de bühne – terwijl de onderliggende ongelijkheid onverminderd voortduurde. Waar Reagan globalisering omarmde en Trump haar ogenschijnlijk bevocht, dienden ze uiteindelijk dezelfde belangen: die van een economische elite die profiteert van verdeeldheid, verwarring en stilstand.
Wat eens mogelijk was voor een gezin met één inkomen – een huis, een auto, spaargeld en onderwijs voor de kinderen – is vandaag een zeldzaamheid. Lonen bleven stilstaan, terwijl kosten voor wonen, zorg en onderwijs door het dak gingen. De superrijken daarentegen zagen hun vermogen exploderen, samen met hun politieke invloed. Ze financieren campagnes, bepalen beleid, en maken en breken carrières.
Een treffend voorbeeld hiervan is de situatie in Nederland. Volgens het CBS bedroeg de Gini-coëfficiënt voor inkomensongelijkheid in 2022 0,285, terwijl de vermogensongelijkheid aanzienlijk hoger was met een Gini-coëfficiënt van 0,711. Dit betekent dat vermogen veel ongelijker is verdeeld dan inkomen. Bovendien blijkt uit de Monitor Brede Welvaart en de SDG’s 2025 dat, hoewel er werk in overvloed is, het werken minder loont. Gecorrigeerd voor inflatie is het gemiddelde uurloon van werknemers sinds 2009 niet gestegen; in 2023 was het uurloon zelfs lager dan in 2009. Tegelijkertijd zijn de woonlasten gestegen, waardoor het voor veel huishoudens moeilijker is geworden om rond te komen.
Hard werken stond ooit garant voor stabiliteit. Nu is het vechten voor bestaanszekerheid in een systeem waarin de elite haar rijkdom verder opstapelt. En dat alles onder het mom van economische rationaliteit. In werkelijkheid was het niets minder dan een klassenstrijd van bovenaf.
Het narratief waarmee dit beleid werd verkocht? Dat herverdeling en solidariteit verdacht waren – tekenen van ‘socialisme’ die Amerika op een hellend vlak richting communisme zouden brengen. Een angstbeeld dat doelbewust werd verspreid via denktanks en mediakanalen, gefinancierd door miljardairs.
Zelfs Democraten deden eraan mee. Bill Clinton verklaarde in de jaren negentig het ‘tijdperk van de grote overheid’ voorbij, en sloopte verdere delen van de sociale staat. Reagan had het vuur aangestoken – Clinton gooide olie op het smeulende hout.
In 2016 stapte Donald Trump op het toneel met de belofte om banen terug te halen, globalisering te beteugelen en de elite aan te pakken. Hij verzekerde het publiek dat zijn beleid zó nadelig zou zijn voor miljonairs, dat zijn vrienden hem niet meer zouden willen spreken. In de praktijk keerde hij zich, net als Reagan, juist tegen de belangen van gewone Amerikanen. Zijn eerste termijn draaide uit op belastingverlagingen voor de allerrijksten, deregulering van het bedrijfsleven en verdere uitholling van publieke voorzieningen. Tijdens zijn tweede presidentschap voert Trump een agressieve tarievenoorlog, vooral gericht tegen China. Hoewel gepresenteerd als bescherming van de Amerikaanse industrie, hebben deze importheffingen geleid tot hogere prijzen voor consumenten en verhoogde kosten voor binnenlandse bedrijven — zonder structurele terugkeer van banen. Net als bij Reagan is het effect duidelijk: economische winst voor de bovenlaag, verwarring en versplintering voor de rest.
De strategie is geslaagd: de middenklasse is uitgehold, de rijken machtiger dan ooit. En nog steeds worden arbeidersrechten, publieke gezondheidszorg en onderwijs afgedaan als gevaarlijk ‘links beleid’. Intussen dikt de macht van miljardairs verder aan. President Biden3 trachtte tijdens zijn termijn weliswaar de positie van vakbonden te versterken — met steun voor stakingen, pro-union speeches en pogingen om arbeidswetgeving te hervormen — maar hij stuitte op hevige politieke weerstand. Zijn inspanningen waren belangrijk, maar bleven grotendeels symbolisch in een systeem waar de economische spelregels al decennia worden geschreven door en voor de elite.
Hoe lang laten mensen zich nog voorhouden dat dit allemaal onvermijdelijk is? Wanneer erkennen we dat het nooit om communisme ging, maar simpelweg om wie de macht heeft – en wie die kwijtraakt?
Van arbeid naar kapitaal: waarom werknemers steeds minder krijgen
Het patroon beperkt zich allerminst tot de VS. Het Internationaal Monetair Fonds (IMF) stelde al vast dat wereldwijd het aandeel van arbeid in het nationale inkomen daalt, terwijl het rendement op kapitaal toeneemt. Sinds de jaren zeventig versnelt dit proces onder invloed van technologie en globalisering. Multinationals verplaatsen productie naar landen met lagere lonen, terwijl investeringen in arbeid worden ingeruild voor automatisering.
Economen als Thomas Piketty luiden de noodklok: kapitaal groeit sneller dan looninkomen. Aangezien kapitaal vooral in handen is van de top 1%, leidt dit tot groeiende ongelijkheid. Zelfs het IMF erkent dat deze verschuiving het gevolg is van politieke keuzes – zoals belastingvoordelen voor bedrijven, het ondermijnen van vakbonden en internationale handelsverdragen die bedrijven meer macht geven dan overheden.
Ook in Nederland zijn de scheefgroei en vermogensongelijkheid groter dan vaak wordt aangenomen. Terwijl werknemers meebouwen aan welvaart, zien zij hun deel ervan afkalven. De winsten stapelen zich elders op – in vastgoed, aandelen, of via schimmige constructies in belastingparadijzen – en steeds minder mensen profiteren ervan. Grote bedrijven en vermogenden slagen er bovendien vaak in om hun fiscale bijdrage te minimaliseren via legale ontwijking of illegale ontduiking, waardoor de druk op gewone burgers toeneemt.

Hoe Rechtse Populistische Bewegingen de Kleine Middenklasse in Amerika Mobiliseren
Rechtse populistische bewegingen in de VS trekken een groot deel van de kleine middenklasse aan, die wantrouwend is tegenover overheid en sociale voorzieningen. De MAGA-beweging en de Capitool-bestorming tonen hoe ver deze groep wil gaan om haar economische belangen te verdedigen.
- Russell Kirk was een invloedrijke Amerikaanse conservatieve denker. In zijn boek The Conservative Mind (1953) pleitte hij voor een samenleving gebaseerd op traditionele waarden en hiërarchische orde. Hij waarschuwde dat het streven naar absolute gelijkheid zou leiden tot chaos en despotisme, een gedachte die later door conservatieve elites werd omarmd als rechtvaardiging voor het behoud van bestaande machtsstructuren. ↩︎
- Ronald Reagan, president van de Verenigde Staten van 1981 tot 1989, was een sleutelfiguur in het promoten van zogeheten “trickle-down economics” — het idee dat belastingverlagingen en economische voordelen voor de rijken uiteindelijk ten goede zouden komen aan de gehele samenleving. Reagan verlaagde drastisch de inkomstenbelasting voor de hoogste inkomensgroep (van 70% naar 28%) in de overtuiging dat deze vermogens zouden worden geïnvesteerd in productieve activiteiten die banen en groei zouden creëren. In werkelijkheid bleken de voordelen grotendeels bovenin te blijven hangen. Economische ongelijkheid nam fors toe, terwijl lonen voor gewone werknemers stagneerden. Critici merkten op dat dit beleid vooral de rijken bevoordeelde en sociale mobiliteit ondermijnde. De term “trickle-down” werd nooit officieel door Reagan gebruikt, maar werd door tegenstanders geïntroduceerd als sarcastische kritiek op een economische visie die structurele ongelijkheid maskeerde als algemene welvaartspolitiek. ↩︎
- President Joe Biden heeft zich gepositioneerd als de meest pro-vakbondspresident sinds Franklin D. Roosevelt. Zijn beleid omvatte onder andere het ondertekenen van Executive Order 14003, waarmee beperkingen op collectieve onderhandelingsrechten voor federale werknemers werden teruggedraaid. Daarnaast benoemde hij pro-vakbondspersoneel in de National Labor Relations Board (NLRB), wat leidde tot een toename van vakbondsvriendelijke beslissingen.
Biden’s steun voor vakbonden was ook zichtbaar in zijn deelname aan een piketlijn van de United Auto Workers in 2023, een unicum voor een zittende president. Daarnaast ondertekende hij Executive Order 14063, die projectarbeidsovereenkomsten verplicht stelde voor federale bouwprojecten boven de $35 miljoen, wat de positie van vakbonden versterkte.
Ondanks deze inspanningen bleef de vakbondsparticipatie onder Amerikaanse werknemers laag, mede door structurele tegenwerking van grote bedrijven en juridische obstakels. Bovendien leidde zijn interventie in het spoorwegconflict van 2022, waarbij hij een staking voorkwam door een akkoord zonder betaalde ziekteverlof op te leggen, tot kritiek van progressieve vakbonden. Desalniettemin markeert zijn beleid een duidelijke breuk met het anti-vakbondsbeleid van zijn voorgangers. ↩︎