Grote groep arbeiders verzameld bij een fabriek, symbool voor de strijd om eerlijke lonen en arbeidsrechten.
Arbeiders verzamelen zich bij een fabriek, een historisch beeld van economische onzekerheid en de strijd voor betere lonen.

Hoe de rijken in de VS de middenklasse kapotmaakten

6 minutes, 21 seconds Read

Wie vandaag naar de Verenigde Staten kijkt, ziet een land waar de ongelijkheid gigantisch is. Een kleine groep superrijken bezit vrijwel alle macht en rijkdom, terwijl werkende mensen steeds meer moeite hebben om rond te komen. Dit is geen toeval of pech. Het is het resultaat van een bewuste strategie die decennia geleden werd ingezet door conservatieve elites die bang waren dat gewone mensen te veel invloed kregen.

In de jaren vijftig en zestig begon een groep rijke conservatieven zich zorgen te maken over de groeiende middenklasse. Tot dan toe waren het vooral witte, welvarende mannen die de dienst uitmaakten in de politiek en economie. Maar na de Tweede Wereldoorlog begon dat te veranderen. Vakbonden zorgden voor betere lonen en arbeidsrechten, waardoor steeds meer mensen een huis konden kopen, hun kinderen naar de universiteit konden sturen en zich financieel veilig voelden. De burgerrechtenbeweging kwam op voor rassengelijkheid, vrouwen begonnen hun plek op te eisen in de samenleving en jonge mensen protesteerden tegen oorlog en onrecht.


Nieuwe inzichten, kritische verhalen

Op vrheid.nl schrijven we over vrijheid, gelijkheid, klimaat en LHBTQ+ rechten. Altijd scherp, altijd onafhankelijk. Blijf ons volgen en mis niets!

Lees meer

Voor veel gewone Amerikanen betekende dit vooruitgang. Maar voor de rijke elite voelde het als een bedreiging. Ze zagen dat hun macht minder vanzelfsprekend werd en vreesden dat als de middenklasse sterker werd, zij een deel van hun rijkdom en controle zouden verliezen. Dit was niet zomaar een vaag gevoel, het was een georganiseerde angst, gevoed door conservatieve denkers zoals Russell Kirk. Hij schreef in 1951 dat een samenleving waarin iedereen evenveel invloed zou hebben, zou eindigen in chaos en communisme. Volgens hem was het noodzakelijk dat een kleine, rijke elite de touwtjes in handen hield.

Aanvankelijk werden Kirk en zijn ideeën niet breed serieus genomen, maar dat veranderde in de jaren zestig en zeventig. De samenleving werd steeds progressiever. Mensen eisten gelijke rechten, studenten protesteerden tegen de Vietnamoorlog, vrouwen vochten voor toegang tot anticonceptie en abortus, en vakbonden boekten successen die de lonen omhoog brachten. Rijke conservatieven zagen dit als bewijs dat Kirk gelijk had: als arbeiders, studenten, vrouwen en mensen van kleur te veel macht kregen, zou dat de traditionele orde verstoren.

“Voor de rijken was economische rechtvaardigheid geen vooruitgang, maar een dreiging. Ze zagen gelijke rechten, eerlijke lonen en betaalbaar onderwijs niet als sociale winst, maar als obstakels die hun macht in gevaar brachten. En dus sloegen ze terug.”

Vanaf dat moment begon de georganiseerde tegenaanval. Die werd uiteindelijk uitgevoerd door Ronald Reagan, die in 1981 president werd. Zijn beleid was niet zomaar conservatief, het was een doelbewuste poging om de middenklasse te verzwakken en de macht van de rijken te herstellen. Reagan brak de rug van de vakbonden, waardoor lonen stagneerden terwijl de winsten van bedrijven omhoogschoten. Hij maakte universiteiten peperduur, zodat studenten niet langer zonder angst konden protesteren. Hij verlaagde de belastingen voor de allerrijksten en verhoogde ze voor werkende mensen door onder andere sociale zekerheid te belasten. Hij hielp bedrijven om hun productie naar het buitenland te verplaatsen, zodat Amerikaanse arbeiders werkloos achterbleven. Tegelijkertijd werd de sociale zekerheid afgebouwd en werden wetten aangescherpt om mensen sneller in de gevangenis te krijgen – vooral minderheden en armen, die toch al het hardst werden geraakt door zijn beleid.

De gevolgen van deze strategie zijn vandaag overal zichtbaar. In de jaren zestig en zeventig kon een arbeidersgezin met één inkomen een huis kopen, een auto rijden, de kinderen naar de universiteit sturen en sparen voor een pensioen. Nu is dat vrijwel onmogelijk. De lonen zijn de afgelopen veertig jaar nauwelijks gestegen, terwijl de kosten van wonen, studeren en zorg explosief omhoog zijn gegaan. Tegelijkertijd zijn de allerrijksten schandalig veel rijker geworden. De superrijken hebben niet alleen steeds meer geld, maar ook steeds meer politieke macht, omdat zij de verkiezingen financieren en bepalen welke politici carrière kunnen maken.

“Ooit betekende hard werken een zeker bestaan. Vandaag betekent het overleven terwijl de elite steeds rijker wordt. Dit is geen marktwerking, geen toeval – het is klassenstrijd van bovenaf, vermomd als economische noodzaak.”

Dit alles werd verkocht aan het Amerikaanse volk met een leugen. Conservatieve politici vertelden dat sterke vakbonden, een eerlijke verdeling van de welvaart en toegankelijke universiteiten vormen van ‘socialisme’ waren. En socialisme, zo waarschuwden ze, zou uiteindelijk tot communisme leiden. Als Amerika niet oppaste, zou het veranderen in een soort Sovjetstaat, waar de overheid alles bepaalde. Deze angst werd bewust gecreëerd en gevoed via door miljardairs gesponsorde denktanks en mediakanalen zoals Fox News.

Zelfs Democratische politici gingen in deze leugen mee. Bill Clinton zei in de jaren negentig: “The era of big government is over.” Hij sloopte de sociale zekerheid verder en gaf multinationals nog meer macht. De trend die Reagan had ingezet werd niet teruggedraaid, maar versterkt. Het resultaat was dat miljoenen Amerikanen zich in de steek gelaten voelden. Ze zagen hun levensstandaard dalen, maar begrepen niet precies waarom.

In 2016 kwam Donald Trump en speelde hier slim op in. Hij beloofde dat hij banen zou terughalen, de globalisering zou stoppen en de elite zou aanpakken. Hij zei letterlijk dat hij de belastingen voor rijken zo zou verhogen dat ‘zijn vrienden niet meer met hem zouden willen praten.’ Maar het waren allemaal leugens. Net als Reagan en zijn voorgangers diende Trump uiteindelijk de belangen van de superrijken, terwijl hij gewone mensen tegen elkaar opzette met racistische en nationalistische retoriek.

“Reagan verkocht de leugen dat armoede een keuze is. Trump verkocht de leugen dat hij tegen de elite vocht. In werkelijkheid dienden ze dezelfde meesters: de superrijken die een verdeelde samenleving nodig hebben om hun macht te behouden.”

Vandaag staan we op een kruispunt. De strategie die in de jaren vijftig werd ingezet, heeft de middenklasse bijna vernietigd. De ongelijkheid is groter dan ooit, en conservatieven blijven beweren dat arbeidersrechten, gezondheidszorg en onderwijs gevaarlijk zijn omdat ze ‘socialistisch’ zouden zijn. Ondertussen neemt de macht van miljardairs alleen maar toe.

De vraag is hoe lang mensen deze leugens nog blijven geloven. Wanneer erkennen we dat de strijd nooit ging over communisme of socialisme, maar simpelweg over macht en geld? En hoe lang accepteren we nog dat een kleine groep rijken onze toekomst bepaalt?

Van arbeid naar kapitaal: hoe werknemers steeds minder krijgen

Deze strategie van de superrijken beperkt zich niet tot de Verenigde Staten. Het Internationaal Monetair Fonds (IMF) constateerde al dat het aandeel van werknemers in het nationaal inkomen wereldwijd daalt, terwijl de winsten van bedrijven en kapitaalbezitters steeds groter worden. Dit proces is al sinds de jaren zeventig aan de gang en wordt versneld door technologische vooruitgang en globalisering. Multinationals kunnen makkelijker productielijnen verplaatsen naar landen met lagere lonen, waardoor werknemers in westerse landen een steeds zwakkere onderhandelingspositie krijgen. Tegelijkertijd zijn machines en geautomatiseerde processen goedkoper geworden, wat betekent dat bedrijven liever investeren in kapitaal dan in arbeid.

Economen als Thomas Piketty waarschuwen dat dit proces leidt tot steeds grotere ongelijkheid. Kapitaal groeit sneller dan arbeid, en omdat kapitaal vooral in handen is van de allerrijksten, vergroot dit de kloof tussen de elite en de rest van de samenleving. Het IMF zelf erkent dat er een sterk verband is tussen het dalende aandeel van arbeid in het nationaal inkomen en de toenemende inkomensongelijkheid. Dit is geen natuurlijke economische wet, maar het resultaat van bewuste politieke keuzes: belastingverlagingen voor bedrijven, de verzwakking van vakbonden en handelsverdragen die multinationals meer macht geven dan nationale regeringen.

De vraag is hoe lang deze trend zich nog doorzet voordat er een politieke reactie komt. In Nederland laat onderzoek zien dat de inkomensongelijkheid groter is dan vaak wordt aangenomen, en de vermogensongelijkheid is nog extremer. Het probleem is duidelijk: terwijl werknemers steeds minder krijgen van de welvaart die zij zelf helpen creëren, stapelen de winsten van bedrijven en de bezittingen van de elite zich steeds verder op.

Aanbevolen voor jou