Ze kwamen in een land waar orde en gezag als vanzelfsprekend golden, waar arbeid discipline betekende en gehoorzaamheid de norm was. Juist daar ontstond iets anders: kleine momenten van ongehoorzaamheid, broze maar krachtige vormen van zelforganisatie. Geen leiders, geen schema’s, slechts arbeiders die elkaar recht in de ogen keken en besloten niet langer te buigen. In hun verzet klonk het idee door dat vrijheid niet wordt geschonken, maar gezamenlijk wordt geoefend.
Nederland in de jaren zestig: de wederopbouw lag achter de rug, de oorlogsschade grotendeels hersteld. Het land gleed een nieuwe fase in: hoogconjunctuur. Fabrieken rookten dag en nacht, de economie draaide op volle toeren, maar tegelijk groeide een onverzadigbare honger naar goedkope arbeidskrachten. De oplossing werd elders gezocht. Uit Italië, Spanje, Joegoslavië, Turkije en Marokko kwamen tienduizenden arbeiders naar Nederland. Ze heetten “gastarbeiders” – een woord dat een tijdelijk verblijf suggereerde, maar in werkelijkheid hielden ze de fundamenten van de naoorlogse welvaart overeind.
Wat ze aantroffen, was minder gastvrij. Ze werkten in de smerigste en zwaarste beroepen, sliepen in pensions, barakken of woonschepen, afgesneden van de samenleving. Huisjesmelkers, malafide uitzendbureaus en werkgevers maakten schaamteloos misbruik. Op papier golden dezelfde rechten als voor Nederlandse collega’s; in de praktijk waren ze tweederangs arbeidskrachten. Politiek gezien werd dit beleid gedragen door opeenvolgende kabinetten van de jaren zestig, vaak geleid door de KVP en later de coalities onder premier De Jong en Biesheuvel. Arbeidsmigratie werd gezien als een technocratische oplossing voor het arbeidstekort, en de verantwoordelijkheid lag bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De regering koos bewust voor een tijdelijk gastarbeiderssysteem, waarbij structurele integratie niet op de agenda stond.
En toch. Juist deze “tijdelijke” arbeiders, zonder macht en zonder netwerk, durfden hun stem te verheffen.
Wilde stakingen: wanneer zwijgen geen optie meer was
Tussen 1961 en 1974 vonden meer dan veertig stakingen plaats, vaak klein, soms nauwelijks zichtbaar, maar van groot gewicht. Het waren spontane acties, zonder bond, zonder kas, zonder overleg. De beruchte “wilde stakingen”.
Waar draaide het om? Niet om loonschalen of cao-paragrafen, maar om het meest basale: eetbaar voedsel, leefbare huisvesting, loon dat wél werd uitbetaald. Spaanse arbeiders weigerden keer op keer hun werk als er bedorven eten op tafel kwam. Bij Indeco-Coignet in Zaandam legden Turkse werknemers in 1965 het werk neer toen hun loon lager bleek dan beloofd. In vier van de vijf gevallen draaide het om zulke primaire levensvoorwaarden.
De acties waren bescheiden, maar de solidariteit indrukwekkend. Toen Hoogovens in 1961 vijf Italiaanse arbeiders ontsloeg omdat ze protesteerden tegen smerig eten, weigerden hun landgenoten door te werken. Ze weigerden gewoon. Een handvol arbeiders dat elkaar niet liet vallen – en daarmee liet zien hoe machtig solidariteit kan zijn.
Repressie: ontslag, uitzetting, deportatie
Staken was in die tijd al riskant. Voor migrantenarbeiders was het levensgevaarlijk. Het scenario herhaalde zich telkens: ontslag op staande voet, intrekking van de werkvergunning, en vervolgens een enkele reis terug naar het thuisland.
De repressie was niet toevallig maar systematisch. Bij Hoogovens werden Italiaanse stakers in 1961 letterlijk het land uitgezet. In 1963 ontsloeg Staatsmijnen in één klap 337 Spaanse arbeiders die hun huisvesting bekritiseerden; bussen en treinen stonden klaar om hen terug te voeren. In Zaandam werden Turkse stakers ’s nachts uit hun slaapplaatsen gehaald en onder politiebegeleiding een vliegtuig in gezet.
Het systeem maakte van de gastarbeider een wegwerpproduct. Eén klacht, één vuist op tafel, en je toekomst verdween.
Vakbonden: zwijgend of tegenwerkend
En de vakbeweging? Die keek weg. Bonden die ooit om strijd draaiden, kozen in de naoorlogse decennia voor overleg. Harmonie boven conflict. Maar die harmonie gold niet voor migranten – en zeker niet voor “illegale” wilde stakingen. Wie als bond steun verleende, riskeerde veroordelingen.
Dus stonden migranten er alleen voor. Ze richtten eigen comités op, vertrouwden op elkaars moed. Soms hielpen linkse studenten of radicale vakbondsleden, zoals in Nijmegen (1970) of bij Philips-Elcoma (1974). Maar structureel? Niets. Hun stakingen waren zelfgeorganiseerd, horizontaal, radicaal in hun eenvoud.
Politieke barsten
De harde aanpak riep tegen de jaren zeventig vragen op. Eerst in communistische kring, later breder. De uitzetting van Joegoslavische stakers bij Bata (1970) veroorzaakte zoveel ophef dat de overheid niet meer zonder meer durfde uit te zetten. Ook binnen de Kamer groeide ongemak: PvdA en de kleine linkse partijen spraken openlijk hun afkeuring uit, terwijl confessionele partijen verdeeld waren tussen strikte ordehandhaving en morele twijfel. Ministers van Sociale Zaken, zoals Bauke Roolvink (ARP), kwamen onder vuur te liggen omdat hun beleid de repressie in stand hield. Het kabinet-De Jong en later Biesheuvel hielden vast aan het tijdelijke karakter van arbeidsmigratie, maar de politieke consensus begon scheuren te vertonen.
Internationale verdragen, zoals het Europees Sociaal Handvest, boden ondertussen aanknopingspunten voor kritiek. En in 1974 spraken zelfs de drie grote vakcentrales zich uit tegen uitzetting van stakers. De druk van onderop, hoe bescheiden in omvang ook, werd zo aangevuld met druk uit de politiek en de vakbeweging. Samen dwongen ze verandering af.
Een vergeten hoofdstuk
De stakingen van gastarbeiders zijn een vergeten bladzijde in de Nederlandse geschiedenis. Niet stil, gehoorzaam en dankbaar – maar strijdlustig, kwetsbaar en tegelijk moedig. Ze legden de hypocrisie van het “gastarbeidersbeleid” bloot en lieten zien dat rechten nooit worden gegeven, maar bevochten.
Dat hun strijd nauwelijks terug te vinden is in schoolboeken of officiële geschiedenissen, zegt veel. Het past beter in het nationale geheugen om migranten te zien als stille werkers, niet als opstandige arbeiders. Maar hun verzet verdient herinnering.
Hun les voor ons
Wat leren deze stakingen vandaag? Dat rechten niet uit de lucht komen vallen. Dat solidariteit – hoe klein ook – een kracht kan zijn die bergen verzet. En dat degenen die als buitenstaanders worden gezien vaak de meest fundamentele strijd leveren voor rechtvaardigheid.
De gastarbeiders van de jaren zestig hebben laten zien: waardigheid is geen gunst, maar een collectieve eis. Hun echo klinkt nog altijd.