In de serie Droom van vrijheid duiken we in verhalen van mensen die de grenzen van gehoorzaamheid doorbraken — niet uit roekeloosheid, maar uit een diep gevoel van onrecht. Soms zijn het revolutionairen, soms slechts individuen die niet langer konden zwijgen. Hun keuzes leggen iets bloot over de tijd waarin ze leefden, maar ook over de onze: hoe ver een mens kan worden gedreven wanneer waardigheid en hoop verdwijnen.
Leon Czolgosz was zo’n figuur. Geen leider, geen profeet — slechts een arbeider die niet langer wilde buigen.
Leon Czolgosz (1873–1901) leeft in de geschiedenis als de fabrieksarbeider die president McKinley vermoordde. Geboren als zoon van Poolse immigranten in de VS, groeide hij op in armoede en harde arbeid. Zijn daad kwam niet voort uit persoonlijk gewin, maar uit politieke wanhoop en verontwaardiging over onrecht. Veelal afgedaan als een verwarde zonderling, blijft hij hangen in het collectieve geheugen als de anonieme schakel in een tragische episode. Maar dat beeld doet tekort aan de context waarin zijn daad plaatsvond. Wie dieper kijkt, ziet een man gevormd door een tijdperk dat evenzeer barstte van ongelijkheid als van vooruitgangspretenties. Zijn schoten waren geen zinloze uitbarsting, maar het resultaat van een innerlijke breuklijn die te lang genegeerd was: tussen overleven en leven, tussen ondergaan en handelen.
Amerika, rond 1900: alles groeide, behalve de hoop
Het Amerika waarin Czolgosz opgroeide, denderde vooruit. Fabrieken stampten, spoorwegen raasden, en de beurs veerde op alsof het eeuwige groei beloofde. Maar onder de glans van de Gilded Age, zoals Mark Twain het ironisch noemde, lag een harde werkelijkheid. Voor velen betekende vooruitgang vooral uitbuiting. Terwijl de elite zich tegoed deed aan champagne op wereldtentoonstellingen, zwierven honderdduizenden werklozen door het land – op zoek naar brood, niet naar dromen.
President McKinley werd in dat klimaat herverkozen, breed gesteund door het bedrijfsleven. In de ogen van arbeidersactivisten symboliseerde hij het bondgenootschap tussen staat en kapitaal. Emma Goldman – een Russisch-Amerikaanse anarchiste, feministe en spreekster die haar leven wijdde aan het bestrijden van onderdrukking en autoriteit – noemde de machthebbers destijds een “kliek parasieten” die het volk beroofde. Wie zich verzette, werd hard aangepakt: stakers werden beschoten, protesten uiteengeslagen, en wie zijn stem verhief, kreeg het label ‘gevaarlijk’.
Czolgosz leefde in die schaduwzone. De fabriek waar hij werkte, verlaagde zijn loon tijdens de crisis van 1893. Daarna kwam de zwarte lijst: een onuitgesproken vonnis waardoor hij nergens meer werk kreeg. Wie niets meer heeft, verliest niet alleen inkomen – maar ook bestaansrecht. Zijn wereld werd kleiner, zijn woede groter.
De kloof tussen droom en realiteit
Op de Pan-Amerikaanse Expositie in Buffalo vierde de elite Amerika’s opmars. McKinley sprak er over vrede, voorspoed en vooruitgang. Maar Czolgosz, die hem daar neerschoot, vertegenwoordigde een andere realiteit: die van arbeiders zonder stem, zonder toekomstperspectief. Voor hem was de American Dream een lege huls – een belofte gedaan met de vingers gekruist op de rug.
Emma Goldman zou later schrijven dat de arbeider niet alleen zijn loon werd afgenomen, maar ook zijn illusies. Patriottisme? Dat was iets voor mensen met bezit. Voor mensen als Leon was er niets om loyaal aan te zijn, alleen om zich tegen te verzetten. Zijn daad was niet het gevolg van waanzin, maar van verbittering – een afrekening met een systeem dat hem had uitgespuugd.
Een moraal die knakte
Wat Czolgosz anders maakte, was niet enkel zijn daad – maar zijn motivatie. Waar de meeste arbeiders probeerden te overleven of zich aansloten bij georganiseerde vakbonden, besloot hij dat niets doen erger was dan iets verschrikkelijks doen. Jane Addams, sociaal hervormster, zag in hem een tragisch symptoom van maatschappelijke nalatigheid. Een jongeman die geen andere taal meer kende dan die van geweld – niet uit haat, maar uit onvermogen.
Hij was geen brulboei, geen geboren revolutionair. In de anarchistische beweging werd hij zelfs gewantrouwd. Zijn stilzwijgen, zijn vurige blik – het maakte hem verdacht. Czolgosz gebruikte de schuilnaam Nieman – Niemand. En misschien voelde hij zich ook precies dat.
Hij probeerde aansluiting te vinden, luisterde naar Emma Goldman, zocht richting. Maar wat hij vond was afstand. De beweging wees hem af, misschien wel uit angst, misschien omdat hij spiegelde wat niemand wilde zien: de radicale uitkomst van structurele verlatenheid.
Breuken die blijven
De wereld is veranderd. En toch, als je goed kijkt, duiken de echo’s van Czolgosz’ tijd nog steeds op. In elke maatschappij waar rijkdom zich ophoopt aan één kant en wanhoop aan de andere, groeien de scheuren. Of het nu gaat om arbeiders in distributiecentra, jongeren zonder toekomstperspectief, of mensen die zich verliezen in complotten – het zijn allemaal uitingen van eenzelfde gevoel: wij doen er niet toe.
Nee, Czolgosz’ daad is niet goed te praten. Maar zijn verhaal negeren is gevaarlijker. Want waar systemen mensen vergeten, ontstaan figuren als hij – niet als helden, maar als waarschuwingssignalen.
Zijn stilte was geen zwakte. Het was een opgekropte schreeuw. En op 6 september 1901, brak hij ermee. De vraag is: wie luistert er vandaag?
Kort na de aanslag werd Czolgosz gearresteerd. Tijdens het proces toonde hij geen spijt. “Ik heb mijn plicht gedaan,” zei hij, “voor de goede werkende mensen.” Slechts zeven weken later, op 29 oktober, stierf hij in de elektrische stoel. Geen laatste woorden, geen gratie, geen rouw. Alleen stilte — een andere soort dan die hij verbrak.


