Zorg, kinderopvang, wonen, onderwijs: vier pijlers van wat we een fatsoenlijke samenleving noemen. Ze verbeelden het idee dat een samenleving pas gezond is als mensen elkaar dragen, als samenwerking belangrijker weegt dan winst, en als solidariteit niet alleen een woord is maar een praktijk. Toch zijn het juist deze domeinen waar de logica van bezit en rendement zich de laatste jaren dieper heeft ingegraven—met royale kredietlijnen van banken als stille brandstof.
Journalist Mirjam de Rijk1 sprak ooit van het “sluipenderwijs” uitverkopen van het publieke domein. Dat woord blijft raak. Er was geen grote klap, geen moment van nationaal protest—alleen een gestage verschuiving van zeggenschap, kwaliteit en geldstroom richting fondsen die rekenen in kwartalen, niet in generaties.
Met de verkiezingen in aantocht is het moment gekomen om te benoemen wie dit mogelijk maakten, en waarom dat ertoe doet. Wat volgt is geen noodkreet, maar een routekaart: hoe dit kon gebeuren, wat het doet met kwaliteit en prijzen, en vooral—welke keuzes we nú kunnen maken om publieke voorzieningen te beschermen tegen financiële uitholling.
Wat is private equity — en waar zit de hefboom?
Private equity koopt bedrijven met één doel: ze na een paar jaar met winst doorverkopen. De truc is oud, maar effectief. Investeerders leggen weinig eigen geld in en financieren de rest met schuld—een zogeheten leveraged buy-out. Die schuld verdwijnt niet op de balans van het fonds, maar op die van het overgenomen bedrijf zelf. En dat bedrijf, vaak een zorginstelling of kinderopvangketen, moet voortaan zelf de rente en aflossing ophoesten. Banken staan in de rij om dit te financieren: de inkomstenstromen zijn voorspelbaar, de risico’s laag.
Het gevolg is geen zoektocht naar waardecreatie, maar een proces van waardeonttrekking: personeel inkrimpen, onderhoud uitstellen, vastgoed verkopen, marges maximaliseren. De cash stroomt naar aandeelhouders en renteverstrekkers. En uiteindelijk zijn het de gebruikers—patiënten, ouders, huurders, leerlingen—die de rekening betalen.
De val van Estro in 2014 werd hét Nederlandse leerboekvoorbeeld. De grootste kinderopvangketen van het land, opgebouwd met geleend geld tegen rentes tot 15%, stortte in onder haar eigen schuldenlast. Honderden locaties sloten, ouders en kinderen stonden letterlijk op straat. Niet omdat de vraag naar kinderopvang instortte, maar omdat het financiële bouwwerk wankel was.
Zorg: van patiëntwaarde naar aandeelhouderswaarde
De zorgsector is inmiddels de favoriete speeltuin van investeerders. In 2021–2022 kwam bijna de helft van alle fusies en overnames in handen van private equity. Vooral tandzorg, fysiotherapie, eerstelijns en ouderenzorg zijn doelwitten. De logica: consolideren, opschalen, doorverkopen met winst.
Wat merkt de patiënt of zorgverlener? Een verschuiving van cultuur. Waar het vroeger draaide om “goede zorg”, draait het nu steeds vaker om “goede cijfers”. Onder de vlag van ketens worden onnodige of duurdere behandelingen gepusht; professionals voelen verkoopdruk. PE cherry-pickt de rendabele patiënten—lichte GGZ, eenvoudige ingrepen—en laat de dure, complexe zorg over aan non-profit instellingen. Gevolg: wachtlijsten groeien precies daar waar de nood het hoogst is.
In de ouderenzorg duikt hetzelfde patroon op. Commerciële exploitanten bouwen luxe woonzorgconcepten met hoge huren en servicekosten. De medische zorg wordt doorgeschoven naar de reguliere keten, zodat het winstverbod omzeild wordt. Bewoners “wonen zelfstandig”, dus winstuitkering mag. Alleen: wie €2.000 tot €6.000 per maand kan ophoesten, komt binnen. De rest wacht. Buitenlandse concerns zoals Orpea verpakken hun activiteiten in namen die klinken als warme zorg—Dagelijks Leven, September, Compartijn—maar achter die façades draait hetzelfde model: groei op geleend geld, winst via druk op personeel en kosten.
Politiek gezien is er debat, onderzoek, een vleugje toezicht. Het rapport Onderzoek Private Equity in de zorg (EY, 2024), uitgevoerd in opdracht van het ministerie van VWS, stelt dat er “geen overtuigend bewijs” is voor structurele kwaliteitsverschillen tussen instellingen met of zonder private equity. Maar dat zegt vooral iets over wat wél of niet wordt gemeten. Kwaliteit is meer dan cijfers over wachttijden of tevredenheid; het gaat om continuïteit, betrokkenheid en de ruimte om zorg te verlenen zonder financiële druk. Een echte rem ontbreekt dus nog steeds: een verbod stuit op EU-regels en de hardnekkige mantra dat de zorg er niet aantoonbaar slechter van wordt. Intussen werkt de financiële prikkel elke dag door, tot in de behandelkamer.
Kinderopvang: publiek geld, private logica
De kinderopvang draait grotendeels op publiek geld — via de toeslagstromen — en toch gelden er nauwelijks beperkingen op winst. Dat maakt het een ideaal verdienmodel. Zo’n twaalf procent van de kindplaatsen is in handen van private equity, maar in sommige gemeenten beheersen één of twee ketens de hele markt.
Wat dat betekent, zie je in de cijfers én op de vloer. Locaties onder PE-vlag zijn duurder, kampen met hoger personeelsverloop en laten inclusieve opvang (voor kinderen met extra zorgbehoefte) vallen omdat die minder rendeert. De lessen van Estro zijn niet vertaald in beleid; integendeel, de markt is verder geconcentreerd.
Het kabinetsplan om opvang bijna gratis te maken—96% vergoeding—zou de vraag explosief doen stijgen. Zonder voorwaarden zou dat vooral de rendementen subsidiëren. Daarom is het tijd voor duidelijke spelregels: uurprijsplafonds, schuldmaxima, transparantie over fees en eigendom, en vooral het principe: publiek geld hoort bij publieke waarden. Ondernemerschap is prima, maar winst op publieke toeslagen niet.
Wonen: steen voor steen uitgekleed
Onder minister Stef Blok in Rutte II, met steun van VVD en PvdA, werden woningcorporaties gedwongen hun bezit af te bouwen. Grote pakketten sociale huurwoningen gingen voor dumpprijzen naar beleggers, vaak buitenlandse. Wat volgde was voorspelbaar: liberalisering, stijgende huren en het verlies van lokale zeggenschap. Internationale fondsen als Blackstone en Heimstaden kochten hele straten; huurders kregen een nieuwe huisbaas met een spreadsheet in plaats van een buur.
Tien jaar later klinkt het verwijt dat “de nieuwe Nederlanders” de huizen innemen, terwijl de echte oorzaak terug te vinden is in beleidskeuzes die betaalbare woningen tot handelswaar maakten. Het woningtekort is niet het gevolg van migratie, maar van deregulering, verkoop en verwaarlozing. De markt kreeg de sleutel, en de samenleving raakte haar huis kwijt.
Een parallelle markt is ontstaan in zorgvastgoed. Instellingen verkopen hun panden en huren ze terug. Het lijkt efficiënt, maar een deel van het zorgbudget vloeit zo weg als huurinkomsten naar beleggers. De zorg betaalt rente over haar eigen muren.
Nieuwe regulering probeert iets te herstellen, maar de trend is hardnekkig: wonen is verworden tot financieel product. En wie het zich niet kan veroorloven, schuift door naar de wachtlijst.
Onderwijs: publiek systeem, private keten
De scholen zelf zijn non-profit, maar alles eromheen—uitgeverijen, toetssoftware, distributieplatforms—is grotendeels in handen van investeerders. Het onderwijsbudget is stabiel, de klant betrouwbaar, de contracten langdurig: de droom van elk fonds. Door overnames en fusies zijn catalogi, platforms en logistiek onder een paar grote namen terechtgekomen. Minder keuze, meer afhankelijkheid.
Docenten merken het aan stijgende licentieprijzen en logge digitale systemen. De vraag dringt zich op: verbetert dit de kwaliteit van onderwijs? Of verdwijnt er simpelweg een deel van elke onderwijs-euro richting schuldeisers en rendementseisen?
De praktijk wijst eerder op het laatste. Onderwijsinstellingen betalen jaarlijks miljoenen aan licenties, onderhoudscontracten en dataplatforms die in toenemende mate worden beheerd door een handvol internationale bedrijven en investeringsfondsen. Concurrentie is minimaal, afhankelijkheid maximaal. Waar vroeger publieke uitgeverijen en onderwijscoöperaties nog inspraak boden, is de besluitvorming nu grotendeels financieel gedreven: prijsmodellen, schaalvoordelen en aandeelhouderswaarde wegen zwaarder dan pedagogische innovatie.
De winst die eruit wordt gehaald, verschijnt zelden in klaslokalen. Leraren zien weinig terug van de stijgende uitgaven — geen kleinere klassen, geen betere infrastructuur, maar vooral duurdere software en minder keuzevrijheid. De kwaliteit van onderwijs wordt zo niet verbeterd, maar gecommodificeerd: meetbaar, factureerbaar en steeds verder verwijderd van de kern van het vak.
Toch blijft de politieke reflex hetzelfde: “er moet meer geld naar onderwijs”. Misschien is de vraag eerst: hoe dat geld wordt besteed, en aan wie. Zolang publieke middelen weglekken naar private winst, blijft elke investering een lek vat.
Wat dit doet met kwaliteit, prijzen en concurrentie
De gevolgen van deze financiële logica laten zich op vier fronten voelen. Kwaliteit, prijzen, concurrentie en stabiliteit raken elkaar als dominostenen: wanneer de één valt, volgen de anderen.
De druk op kwaliteit is het meest zichtbaar. Waar winst en snelheid leidend zijn, verdwijnt ruimte voor langdurige zorg, inclusieve opvang of aandacht voor de complexe gevallen die juist publieke zorg rechtvaardigen. Minder gekwalificeerd personeel per bewoner, meer werkdruk, meer burn-outs: het is een logische maar schrijnende uitkomst.
Tegelijkertijd lopen de kosten op en sijpelt publiek geld weg uit het systeem. Waar prijzen vrij zijn, stijgen ze; waar ze vastliggen, wordt de productie opgevoerd. Meer verrichtingen, zwaarder declareren, meer geld richting rente en dividend in plaats van naar zorg of onderwijs.
De markt verhardt. Kleine stichtingen en lokale praktijken kunnen niet opboksen tegen fondsen met diepe zakken en goedkope bankleningen. Keuzevrijheid slinkt, marktmacht concentreert, en in het overleg met gemeenten of toezichthouders zit ineens niet meer de professional, maar de fondsbeheerder.
En onder alles ligt een structureel risico: schuld. Overmatige leverage maakt basisvoorzieningen broos. Estro was geen incident, maar een waarschuwing. Zodra een keten wankelt, staat de overheid paraat—too big to fail, maar dan met peuters of ouderen in plaats van derivaten.
De stille rol van de banken
Zonder banken geen overnamegolf. Zij verstrekken de leningen waarmee investeringsfondsen zorginstellingen, kinderopvangketens en wooncomplexen kunnen opkopen. Dat klinkt als groei, maar er komt geen nieuwe plek, woning of zorgbed op de markt bij. Het gaat niet om investeren in meer capaciteit, maar om het doorverkopen van eigendom.
Voor de economie betekent dit: meer schulden, maar niet meer waarde. Banken verdienen aan de rente, fondsen aan de doorverkoop, en de kosten komen uiteindelijk bij de samenleving terecht — in hogere huren, tarieven en publieke steun als een keten omvalt.
Er is geen samenzwering, geen geheim plan. Dit is simpelweg hoe het financiële systeem werkt: geld wordt verdiend met bezit, niet met verbetering. Alleen ligt het onderpand dit keer niet in kantoorgebouwen of aandelen, maar in onze zorg, onze huizen en onze kinderopvang.
Zes stappen om het tij te keren
- Definieer publieke diensten, sluit winstuitkering uit
Als 70–90% van de inkomsten uit publieke middelen komt, is winstuitkering aan aandeelhouders simpelweg niet te rechtvaardigen. Breid winstverboden uit naar kinderopvang en delen van ouderenzorg. Borg missie en eigendom in non-profit structuren. - Reguleer prijzen, winst en schulden
Stel uurprijsplafonds in, begrens leverage, verbied excessieve managementfees en sale-and-leaseback-trucs die instellingen uithollen. En stop verdere fusies boven regionale drempels. Punt. - Transparantie en doorlichting
Openbaarheid over eigendom, leningen, fees en belastingafdracht. Laat NZa, ACM en de Autoriteit Woningcorporaties kunnen ingrijpen bij waardeonttrekking. Laat zien waar publiek geld weglekt. - Maatschappelijke financiering en coöperatieve modellen
Richt een publiek investeringsfonds op dat jonge professionals of coöperaties helpt praktijken over te nemen. Geef goedkope, langlopende leningen. Voorkom dat elke opvolging eindigt bij een private-equityketen. - Verantwoord bankieren
Zwaardere kapitaaleisen voor overnamekrediet in publieke sectoren, betere voorwaarden voor nieuwbouw en kwaliteitsverbetering. En als banken het niet doen, kan de overheid zelf langetermijnfinancier worden. - Een cultuuromslag in bestuur en opleiding
Succes meten in maatschappelijke uitkomsten, niet in EBITDA. Opleidingen voor bestuurders en beleidsmakers moeten leren dat missie boven marge geen naïviteit is, maar een voorwaarde voor stabiliteit.
Wat te belangrijk is om te vallen, is te belangrijk om te verhandelen
De afgelopen decennia hebben opeenvolgende kabinetten onze basisvoorzieningen stap voor stap uitgeleverd aan de markt. Niet uit noodzaak, maar uit overtuiging: de gedachte dat concurrentie alles beter maakt en dat publieke waarde vanzelf uit winstlogica volgt. Dat experiment is mislukt. Wat we hebben gekregen, zijn hogere prijzen, afbrokkelende kwaliteit en een samenleving waarin zeggenschap steeds verder van burgers is weggetrokken.
Maar beleid is geen natuurkracht. Het is een keuze — en dus kan het ook anders. Herstel publieke controle over wat van ons allemaal is. Maak winst niet langer het doel van zorg, opvang of wonen, maar het middel om continuïteit te garanderen. Stel grenzen aan wie mag verdienen aan publieke middelen, en herstel de democratische zeggenschap over wat essentieel is voor menswaardig leven.
Zorg, kinderopvang, wonen, onderwijs — het zijn de fundamenten van onze samenleving, geen winstmachines voor fondsen en banken. Zet de hefboom terug op nul. Kies in het stemhokje niet alleen voor partijen of personen, maar voor een visie op eigendom, solidariteit en zeggenschap. De vraag is niet óf we de markt terugdringen, maar of we nog durven bepalen wat van ons allemaal hoort te blijven.
- Mirjam de Rijk is journalist en econoom, gespecialiseerd in sociaal-economisch beleid. In haar boek Gekaapt door het kapitaal (Amsterdam: De Geus, 2024) beschrijft ze hoe private equity en andere financiële partijen steeds meer invloed krijgen binnen publieke sectoren zoals zorg, kinderopvang, wonen en onderwijs, en wat dat betekent voor democratische controle en publieke waarden. ↩︎