Op 6 maart 1964 werd de Guyanese vakbondsactiviste Kowsilla – ook bekend als Alice – op brute wijze vermoord tijdens een staking in de suikerindustrie. Ze werd doormidden gereden door een tractor die bestuurd werd door een scab (een stakingsbreker), Felix Ross. Dit gebeurde op de suikerplantage van Leonora, een onderneming in handen van het Britse koloniale grootkapitaal. Haar dood was geen tragisch ongeluk, maar het gevolg van een bewuste strategie van koloniale onderdrukking, waarbij het Britse bedrijfsleven etnische tegenstellingen tussen Afro- en Indo-Guyanese arbeiders uitbuitte om hun verzet te breken.
Arbeidersstrijd in een Koloniale Samenleving
In de jaren 60 was Guyana nog een Britse kolonie, waar grote buitenlandse bedrijven zoals Tate & Lyle de suikerplantages controleerden. De arbeidsomstandigheden waren zwaar en de lonen laag. De meeste plantagearbeiders waren afstammelingen van Indiase contractarbeiders die na de afschaffing van de slavernij (1834) naar Guyana waren gehaald om onder semi-slavernijachtige omstandigheden op de suikerplantages te werken. Afro-Guyanese arbeiders werkten daarentegen vaak in andere sectoren of waren in dienst van de staat.
De sociale spanningen tussen deze twee bevolkingsgroepen werden versterkt door de Britse verdeel-en-heerspolitiek, die raciale verdeeldheid actief aanmoedigde om gezamenlijke arbeidersstrijd te verzwakken. De staking van 1964 vormde een direct gevaar voor de koloniale economische belangen, en de suikerbedrijven probeerden de staking te breken door Afrikaanse arbeiders in te zetten als stakingsbrekers, wat de spanningen verder deed oplopen.
De Staking en de Moord op Kowsilla
In 1964 brak een landelijke staking uit in de suikerindustrie. De staking werd geleid door Indo-Guyanese arbeiders, die eisten dat hun lonen en arbeidsomstandigheden verbeterd zouden worden. Op 6 maart stonden twaalf vrouwen op de barricades bij de Leonora-plantage om de staking te ondersteunen en de stakingsbrekers tegen te houden.
Toen Felix Ross, een Afro-Guyanese scab, met zijn tractor op hen inreed, was dit niet zomaar een daad van individueel geweld – het was een gewelddadige klassenoefening, mogelijk gemaakt door de raciale spanningen die het koloniale systeem had gecreëerd. Kowsilla werd doormidden gereden en overleed ter plekke. Twee andere vrouwen, Jagdai en Daisee Sookram, raakten blijvend verlamd doordat hun ruggen werden gebroken. Kisson Dai verloor een nier en meerdere anderen raakten zwaargewond.
De dader, Felix Ross, werd vrijgesproken van alle aanklachten. Dit liet duidelijk zien hoe het koloniale rechtssysteem de arbeidersklasse, en met name de Indo-Guyanese arbeiders, niet beschermde.
Oplaaiend Raciaal Geweld en de Schuld van het Koloniale Regime
De moord op Kowsilla was niet slechts een incident; het was onderdeel van een bredere politieke en sociale crisis in Guyana. In datzelfde jaar escaleerden de spanningen tussen Afro- en Indo-Guyanese bevolkingsgroepen in een ware etnische oorlog, met moorden en vergeldingsaanvallen over en weer. Hele dorpen werden aangevallen en honderden mensen werden vermoord, grotendeels Indo-Guyanezen.
Deze escalatie werd actief aangewakkerd door de Britse koloniale autoriteiten, die niet wilden dat Guyana een onafhankelijke, arbeidersgestuurde samenleving zou worden. De Britse overheersers hadden decennialang geprofiteerd van een politiek systeem waarin de Guyanese bevolking economisch werd uitgebuit en politiek werd verdeeld. Een sterke, verenigde arbeidersklasse – of die nu bestond uit Indo-Guyanese plantagearbeiders, Afro-Guyanese stedelijke arbeiders of andere onderdrukte groepen – vormde een directe bedreiging voor de koloniale belangen.
Om de onafhankelijkheidsstrijd te ondermijnen, speelden de Britten de verschillende etnische gemeenschappen doelbewust tegen elkaar uit. Ze manipuleerden de verkiezingen door het kiesstelsel zo aan te passen dat de arbeidersbeweging werd verzwakt en het politieke leiderschap in handen kwam van partijen die verdeeldheid zaaiden. De Britse geheime dienst MI5 en de Amerikaanse CIA bemoeiden zich actief met de politieke koers van Guyana, met als doel de opkomst van een socialistisch georiënteerd, arbeidersvriendelijk bestuur te saboteren.
De Britten gaven openlijk steun aan Forbes Burnham, een Afro-Guyanese politicus die later het land zou regeren met autoritaire hand. Ze werkten eraan om zijn partij, de People’s National Congress (PNC), te bevoordelen ten koste van de People’s Progressive Party (PPP), die onder leiding stond van Cheddi Jagan, een socialist met brede steun onder de Indo-Guyanese arbeiders. De PNC werd op allerlei manieren gesteund, onder andere met financiële middelen en via strategische benoemingen in de staatsinstellingen. De koloniale machthebbers wisten dat de sleutel tot controle over Guyana lag in het creëren van een kunstmatige vijandschap tussen de etnische groepen die in werkelijkheid een gedeelde vijand hadden: de koloniale elite en de kapitalistische uitbuiters.
In plaats van een gezamenlijke klassenstrijd tegen de onderdrukking van het koloniale systeem, werd de energie van de bevolking doelbewust gericht op onderlinge haat en geweld. Gewelddadige incidenten, zoals de moord op Kowsilla en de repressie van stakers, werden niet alleen toegestaan maar ook actief benut om spanningen verder op te voeren. De Britse koloniale regering en de grote bedrijven, zoals Tate & Lyle, gebruikten de chaos om stakingen de kop in te drukken, politieke tegenstanders te marginaliseren en de Guyanese arbeidersklasse te verdelen, zodat ze nooit een verenigd front konden vormen tegen de echte onderdrukkers.
Dit verdeel-en-heersbeleid had rampzalige gevolgen. In de maanden na Kowsilla’s moord escaleerde het geweld tot een ware etnische oorlog, waarbij Afro- en Indo-Guyanese gemeenschappen elkaar aanvielen. Dorpen werden in brand gestoken, honderden mensen werden vermoord, duizenden raakten ontheemd. Wat begon als een klassenstrijd tegen koloniale uitbuiting, werd omgevormd tot een bloedige strijd tussen bevolkingsgroepen – precies zoals de Britten gepland hadden.
De tragiek van Guyana in deze periode is niet alleen het bloedvergieten, maar vooral het feit dat de arbeidersklasse werd beroofd van haar revolutionaire potentieel. Een volk dat verenigd had kunnen opstaan tegen uitbuiting en kolonialisme werd gevangen gezet in een kunstmatig conflict, opgelegd door hun overheersers. Dit laat zien hoe kapitalisme en imperialisme niet alleen materiële uitbuiting faciliteren, maar ook ideologisch en psychologisch wapens inzetten om verzet te onderdrukken.
Kowsilla was een martelares van de arbeidersstrijd, een vrouw die haar leven gaf voor de rechten van werkende mensen. Haar dood is een herinnering aan hoe kapitalisme en kolonialisme niet alleen uitbuiting mogelijk maken, maar ook raciale verdeeldheid aanmoedigen als wapen tegen collectieve strijd.
Haar naam mag niet vergeten worden. Haar strijd gaat door in elke arbeidersopstand, in elke staking tegen ongelijkheid en in elke poging om de arbeidersklasse te verenigen tegen het systeem dat haar verdeelt.