De verstrengeling van kapitalisme en ecologische destructie is diep geworteld in de geschiedenis. Vanaf de Industriële Revolutie in de 18e eeuw, toen stoommachines werden aangedreven door kolen, zagen we een ongekende schaalvergroting van productie en consumptie, wat leidde tot enorme hoeveelheden CO2-uitstoot en milieuvervuiling. Het industriële kapitalisme, met zijn focus op maximale winst en efficiëntie, legde de basis voor de huidige klimaatcrisis: een systeem waarin economische groei koste wat het kost werd nagestreefd, vaak ten koste van mensen en ecosystemen.
In de 19e en 20e eeuw breidde de kapitalistische logica van groei en exploitatie zich wereldwijd uit, gevoed door koloniale veroveringen die grondstoffen, land en goedkope arbeid uit het Globale Zuiden onttrokken. Denk aan de rubberindustrie in Congo onder Belgisch bewind, waar dwangarbeid en ecologische uitputting hand in hand gingen. Bossen werden gekapt, lokale ecosystemen verwoest en gemeenschappen ontwricht – alles voor de winst van Europese bedrijven en het kapitalistische wereldsysteem. Deze destructieve patronen werden overal ter wereld herhaald: van de suikerplantages in het Caribisch gebied tot de mijnbouw in Zuid-Amerika, waar uitbuiting van mens en natuur het economische succes van het Westen heeft gefinancierd.
In de 20e eeuw namen de schaal en snelheid van ecologische vernietiging alleen maar toe. De ontdekking van aardolie als motor van de economie versnelde het tempo van milieuvervuiling. Oliegiganten als ExxonMobil, Shell en BP, vaak met steun van westerse overheden, vestigden zich in landen als Nigeria, Irak en Venezuela. De ecologische kosten waren gigantisch: olielekken, vervuilde wateren en vernietiging van lokale leefgebieden. In Nigeria leidde de olie-exploitatie tot catastrofale milieuvervuiling in de Nigerdelta, met gevolgen voor de gezondheid en het levensonderhoud van de lokale gemeenschappen, die vaak geen enkel voordeel zagen van de immense winsten die de bedrijven maakten.
Ook in de Verenigde Staten en Europa zagen we hoe de drang naar industrialisatie en economische groei leidde tot milieuvernietiging en sociale ongelijkheid. Van de uitstoot van giftige stoffen door staalfabrieken in de Rust Belt tot de grootschalige landbouw in Californië, aangedreven door pesticiden en monoculturen, de gevolgen voor zowel het milieu als voor de arbeiders waren desastreus. Inheemse gemeenschappen werden verdreven voor mijnbouwprojecten, rivieren werden vervuild, en arbeiders in de landbouw en industrie werden blootgesteld aan gevaarlijke stoffen – alles in de naam van economische vooruitgang.
De huidige ontbossing in de Amazone is een van de duidelijkste voorbeelden van deze geschiedenis van kapitalistische uitbuiting. Het regenwoud wordt gekapt voor veeteelt, soja en palmolie, allemaal bestemd voor de wereldmarkt. De impact is niet alleen ecologisch – met verlies van biodiversiteit en stijgende CO2-uitstoot – maar ook sociaal, met inheemse gemeenschappen die hun land verliezen aan grote agribusinessbedrijven die miljarden verdienen ten koste van mens en natuur.
Deze historische voorbeelden maken duidelijk dat klimaatverandering geen geïsoleerd probleem is, maar het logische gevolg van een economisch systeem dat winst boven alles stelt. De les die we hieruit moeten trekken is dat de klimaatcrisis niet los gezien kan worden van de strijd tegen ongelijkheid, kolonialisme en exploitatie. Alleen door deze diepgewortelde patronen te doorbreken, kunnen we een economie opbouwen die in dienst staat van mens en natuur, in plaats van de kortetermijnwinsten van een kleine elite.
Het Bloedige Verleden van de Rubberindustrie: Van Congo tot de Moderne Tijd
In 1904 legde fotografe Alice Seeley Harris de gruwelijke realiteit vast van de rubberindustrie in Congo Vrijstaat, onder heerschappij van de Belgische koning Leopold II. Op haar iconische foto kijkt Nsala naar de afgehakte hand en voet van zijn vijfjarige dochter Boali, vermoord door soldaten omdat zijn dorpsgenoten niet genoeg rubber konden leveren. Deze beelden schokten Europa en droegen bij aan de eerste fotografische mensenrechtencampagne, die uiteindelijk leidde tot hervormingen in Congo. Maar waarom was de situatie in Leopold’s Congo zo gruwelijk? Het antwoord ligt in de vraag naar rubber.
Rubber, eeuwenlang bekend in Zuid-Amerika, werd een essentiële grondstof tijdens de Industriële Revolutie. Vanaf de jaren 1830 experimenteerde de Amerikaan Charles Goodyear met manieren om rubber te verbeteren, wat leidde tot vulkanisatie, een proces dat rubber bestand maakt tegen extreme temperaturen. Deze ontdekking maakte rubber onmisbaar voor de industriële economie, van fietsbanden tot afdichtingen in machines.
De vraag naar rubber explodeerde in de late 19e eeuw, toen Europese koloniale machten massaal tropische gebieden begonnen te ontbossen om rubberbomen te planten. In Congo waren er echter geen bomen, maar lianen die onmiddellijk konden worden getapt. Om de gewelddadige exploitatie van rubber te maximaliseren, werden dorpen geplunderd en families gegijzeld. Mannen moesten quota halen, anders volgde verminking of moord op hun geliefden.
Hoewel de meeste natuurlijke rubber nu uit Zuidoost-Azië komt, blijft de vraag groeien door de wereldwijde productie van banden voor voertuigen. Grote plantages in Afrika, zoals die van Halcyon Agri in Kameroen, veroorzaken nog steeds ontbossing en sociale conflicten. Bedrijven beweren nu aan duurzame standaarden te voldoen, maar de ecologische en sociale kosten blijven hoog.
Van het afgehakte ledemaat van Nsala’s dochter tot de moderne rubberplantages in Afrika, de geschiedenis van rubber is doordrenkt van bloed, exploitatie en ecologische vernietiging. Hoewel de methoden zijn veranderd, blijft de vraag naar rubber een bron van controverse en vernietiging, en toont het de blijvende impact van een kapitalistisch systeem dat winst boven mensenlevens stelt.