‘Zijn dit hun huisjes?’ vraagt Mark Rutte op een toon van verwondering, terwijl hij door een Syrisch vluchtelingenkamp in Zuid-Libanon loopt. Als EU-voorzitter probeert hij de wereld een positief beeld te tonen van de opvang in de regio. Rutte spreekt bewust over ‘huisjes’, alsof het om knusse woningen gaat. Maar deze ‘huisjes’ zijn in werkelijkheid tenten, gemaakt van aan elkaar geplakte stukken vuilwit plastic, half verscholen in nauwe steegjes vol broeiend afval en zoemende vliegen.
Een politieke missie of humanitaire daad?
Thuis, in het Nederlandse parlement, bepleit premier Rutte al jaren het belang van opvang in de regio, dicht bij het thuisland van de vluchtelingen en ver weg van Europa. Nu komt hij zelf kijken hoe het er ‘echt’ aan toegaat, in een modelkamp waar alles zo goed mogelijk georganiseerd is. Hij lijkt er even niet bij stil te staan dat dit kamp slechts een uitzondering is op de bittere realiteit die in andere delen van het land heerst.
Terwijl hij tussen de lappen plastic door loopt, roepen vluchtelingen in het Arabisch dat er geen elektriciteit is, dat ze geen geld hebben voor een generator en dat de wereld hen vergeten is. Deze noodkreten gaan verloren in de hectiek van het bliksembezoek, voortgejaagd door beveiligers die Rutte snel naar binnen loodsen, weg van de onaangename geluiden.
Binnen, in een tent die hij vrolijk ‘een huisje’ noemt, wordt hij verwelkomd door de familie El Ahmed. Gevlucht uit Hama, proberen zij hier een nieuw leven op te bouwen. Rutte vraagt met een opgewektheid die bijna ongepast lijkt: ‘Denkt u dat u terug kunt naar Syrië?’ Kafi el Ahmed, de man des huizes, werpt een pijnlijke blik op de premier. ‘Dat hangt ervan af.’
‘Maar u wilt wel graag terug?’ dringt Rutte aan.
‘Natuurlijk,’ antwoordt El Ahmed. ‘Maar zolang het oorlog is, kan dat gewoon niet.’
De schijn van hulpvaardigheid
Met zijn veters nog los, begeeft Rutte zich naar de volgende tent. Dit bezoek moet efficiënt verlopen; hij heeft immers slechts zes uur in Libanon, waarin hij ‘heel veel’ wil doen. Maar er is geen tijd om de slechtere kampen te bezoeken, die verder weg liggen in het land. ‘Er was geen tijd om daarheen te rijden’, zegt de woordvoerder, terwijl hij een journalist met een glimlach afwimpelt.
Het kamp dat Rutte bezoekt, is niet representatief voor de meeste vluchtelingenkampen in Libanon. Hier betalen de bewoners geen huur, terwijl in de slechtere kampen, verder van het oog van de internationale gemeenschap, de Syriërs gemiddeld 165 dollar per maand moeten betalen om in een tent te mogen slapen. De problemen in die kampen zijn zo groot dat ze niet eens meer benoemd worden.
Een wrang contrast
Rutte duikt alweer een tent in, waar hij Fatme el Ali aantreft, een jonge vrouw uit Hama. Ze woont hier met haar vijfjarige zoon, terwijl haar man, die lijdt aan een nierziekte, in het ziekenhuis ligt. Terwijl ze haar verhaal vertelt, kijkt ze Rutte recht in de ogen. ‘Wat zou u doen? Zou u niet vluchten als de bommen op uw huis vielen?’ vraagt ze. Rutte antwoordt: ‘Absoluut. Ik kan me niet voorstellen om in zo’n situatie te moeten leven.’
Fatme’s man ligt in het ziekenhuis, waarvan de kosten slechts gedeeltelijk worden gedekt door de Verenigde Naties. Rutte krijgt een iPad onder zijn neus geduwd, waarop een VN-medewerker laat zien dat de armste inwoners van dit kamp 165 dollar leefgeld per maand ontvangen. ‘Uw belastingbetalers maken deze steun mogelijk,’ zegt de medewerkster van de VN. Nederland, dat liever geld geeft dan mensen ontvangt, is een van de grootste geldschieters in Libanon.
De harde realiteit
Rutte benadrukt nogmaals de voordelen van opvang in de regio: ‘Ik vind het voor de hand liggend om als er oorlog is en mensen moeten vluchten, die op te vangen in de landen daaromheen. Het ziet er ongeveer uit zoals ik had verwacht.’ Zijn woorden klinken bijna hol, tegen de achtergrond van de schrijnende werkelijkheid die hij nauwelijks lijkt te bevatten.
Een meisje van vijftien vraagt hem wat zij in de toekomst moet worden. Rutte, die haar vraag nauwelijks kan beantwoorden, geeft haar een bemoedigende glimlach, maar je ziet de twijfel in zijn ogen. De uitzichtloosheid die hij hier aantreft, lijkt hem toch enigszins te raken. Maar in plaats van zich daarop te concentreren, besluit hij dat het tijd is om door te gaan.
Terwijl hij naar zijn auto loopt, wordt hij uitgezwaaid door Fatme. Ze vertelt hem over het huis dat ze in Syrië achterliet. ‘Het was zo’n mooi huis,’ zegt ze met een wrange glimlach, terwijl ze naar de plastic tent wijst. ‘Kijk toch zelf, wat een ellende.’
‘Gaan we nog een huisje in?’ vraagt Rutte zijn beveiliger. ‘Anders maak ik mijn schoenveters weer vast.’
Een pijnlijk einde
Met een haastige groet stapt Rutte in de auto. Zijn missie is volbracht: de indruk van betrokkenheid is gewekt, en hij kan terug naar Nederland om daar verslag te doen van de ‘effectieve opvang in de regio’. De vluchtelingen, die achterblijven in hun geïmproviseerde ‘huisjes’, kunnen slechts hopen dat hun ellende ooit ophoudt – ook al lijkt die hoop elke dag verder weg te drijven.
Terug in het vliegtuig naar Nederland vraagt Rutte zich misschien af wat hij werkelijk heeft bereikt. Maar het antwoord is al gegeven: ‘In zes uur kan ik heel veel doen’, zei hij bij aankomst. Maar wat werkelijk nodig is, blijft onaangeroerd.