Waarom Obama’s Tijdperk Minder Rooskleurig Was dan We Denken – David Brooks — vaste stem van het Amerikaanse redelijke midden — heeft weer van zich laten horen. In zijn recente opiniestuk “Can We Please Stop Lying About Obama?” voert hij, zoals wel vaker, een vurig pleidooi voor het neoliberale beleid van de afgelopen decennia. Volgens Brooks leven we in een sprookje als we denken dat globalisering en marktwerking de Amerikaanse arbeidersklasse ten gronde hebben gericht. Maar misschien is het juist Brooks die zich in een fictie heeft genesteld.
De Gemoedelijke Ideoloog van Een Ongelijk Tijdperk
Brooks heeft zich door de jaren heen gepresenteerd als de chroniqueur van een verlichte elite — analytisch, beschaafd, matig. Maar achter die weloverwogen toon schuilt een hardnekkige verdediging van een systeem dat velen heeft buitengesloten. Hij is de man die je uitlegt dat het allemaal “heus wel meevalt”, mits je cijfers selectief genoeg presenteert. En zolang je natuurlijk studeerde aan de juiste universiteit en woont in een wijk waar fietsen niet op slot hoeven.
Zijn poging om het tijdperk van Clinton tot Obama te verkopen als een periode van “evenwicht tussen dynamiek en solidariteit” is symptomatisch. Het klinkt mooi — wie wil er nu niet een beetje balans? Maar wat hij echt bedoelt: laat het kapitaal vrij zijn gang gaan, en lap net genoeg sociale maatregelen op het systeem om het bij elkaar te houden.
Maar de werkelijkheid? Die ziet er voor veel mensen minder vriendelijk uit: absurd hoge huurprijzen, torenhoge studieschulden, zorg die je alleen kunt betalen als je geluk hebt met je baan, en een arbeidsmarkt waar zekerheid tot het verleden behoort.
Een Geselecteerde Geschiedenisles
Volgens Brooks is het verhaal eenvoudig: de economie stagneerde in de jaren ’70 en bloeide daarna op. Maar hij vergeet handig te vermelden dat die zogenaamde bloei gepaard ging met de afbraak van vakbonden, het uitdunnen van de publieke sector en het vrij spel geven aan financiële markten. Het is alsof je zegt dat een huis stevig staat, zolang je maar niet naar de verzakte fundering kijkt.
Natuurlijk, het bbp groeide. Maar wat zegt dat als mensen in campers wonen omdat ze geen huis kunnen betalen, of medische zorg mijden vanwege de kosten? Cijfers zonder context zijn geen bewijs — ze zijn een vorm van verdwazing.
En dan de “China shock”: de grootschalige verplaatsing van industrie naar lagelonenlanden wordt vaak afgeschilderd als een economische wetmatigheid, een soort natuurkracht. Maar dat is een mythe. Het was het resultaat van bewuste politieke beslissingen — van vrijhandelsverdragen zoals NAFTA tot China’s toetreding tot de WTO — gesteund door dezelfde elite die Brooks nu verdedigt. Deze keuzes waren niet neutraal, en zeker niet onvermijdelijk. Ze dienden het belang van multinationals, ten koste van miljoenen arbeiders.
Wat kregen zij daarvoor terug? Nauwelijks iets. Geen herverdeling van winst, geen serieuze omscholing, enkel de holle belofte dat ze zich “opnieuw moesten uitvinden” — terwijl hun gemeenschappen leegliepen en hun toekomst verdampte.
Dát is de geschiedenis die Brooks probeert glad te strijken. En daarom moeten wij haar blijven vertellen — niet als louter kritiek, maar als tegenverhaal dat de menselijke gevolgen benoemt.
De Cultuurkaart als Rookgordijn
Brooks beweert dat de woede in de samenleving vooral cultureel is: immigratie, identiteitspolitiek, het wantrouwen jegens de elite. Daar zit een kern van waarheid in. Maar het is een halve waarheid die het geheel onherkenbaar maakt.
Culturele frustratie groeit niet in een vacuüm. Het wortelt in jaren van economische onzekerheid, in het gevoel buitengesloten te zijn — niet alleen van welvaart, maar van zeggenschap. Dat Brooks dat negeert is geen vergissing. Het is een keuze. Want als je die economische realiteit erkent, moet je misschien ook toegeven dat je jarenlang hebt gepleit voor beleid dat mensen structureel in de kou zet.
Een Systeem dat Zichzelf Bevestigt
Aan het slot waarschuwt Brooks ons: wees voorzichtig met het verwerpen van het neoliberalisme, het alternatief zou weleens minder fraai kunnen zijn. Hij noemt Trump en Sanders in één adem, alsof beide symbool staan voor chaos.
Maar wat als die chaos niet het gevolg is van hun opkomst, maar van het beleid dat hen mogelijk maakte? Wat als de ware naïviteit juist zit in het idee dat we met een beetje bijsturing het systeem kunnen redden dat zoveel onrecht voortbracht?
Misschien is het tijd om niet langer te praten over herstel of correctie, maar over transformatie. Over het herverdelen van macht en middelen, over het terugbrengen van zeggenschap naar gewone mensen. Niet als utopie, maar als nuchtere noodzaak.
Dus goed, laten we ophouden met “liegen over Obama”. Maar dan ook over het neoliberalisme, over de rol van het politieke midden, en over de mythe dat technocratische beheersing ons uit deze malaise zal redden. De echte leugen is niet dat het slechter ging dan gedacht — het is dat we ooit geloofden dat dit de beste wereld was die we konden bouwen.
En Hier in Nederland? De Echo van Brooks aan de Grachtengordel
Wat Brooks beschrijft over de Amerikaanse samenleving is hier opvallend herkenbaar. Ook in Nederland klinkt het neoliberale refrein luid en aanhoudend — of het nu via de Volkskrant komt, het ministerie van Financiën, of de praatprogramma’s waarin beleid vooral “slim” en “haalbaar” moet zijn. Structurele problemen worden er herverpakt als tijdelijke hobbels, op te lossen met marktprikkels of “evidence-based beleid”. En alternatieven? Die worden vaak afgedaan als populistisch, naïef, of erger nog: “niet constructief”.
Neem de woningmarkt. Al jaren wordt deregulering geprezen als de route naar betaalbaarheid. Sociale huurwoningen zijn verkocht, beleggers kregen fiscale voordeeltjes, en het mantra van “bouwen, bouwen, bouwen” overschreeuwde de vraag wie er eigenlijk nog een betaalbaar thuis vindt. Vandaag zitten jonge mensen vast in tijdelijke huur, zijn wachttijden voor een woning absurd, en praten we serieus over “starters” die richting de veertig zijn.
Of de arbeidsmarkt. Flexibilisering, zzp’ers zonder vangnet, de uitbesteding van publieke diensten — het werd verkocht als efficiëntie. Maar het resultaat? Een generatie die moe is, zonder zekerheden leeft, en steeds vaker overwerkt raakt. Pleit je voor herstel van collectieve rechten? Dan ben je “tegen de vooruitgang”. Dat is het Brooksiaanse frame in optima forma: als de markt niet werkt, dan moet jij je verwachtingen bijstellen.
Ook hier leidt deze technocratisch-liberale houding tot stilstand en verwijdering. Vertrouwen in de politiek brokkelt af, terwijl bestuurders blijven herhalen dat er geen alternatief is. Wat Brooks doet in de VS, doet een Wouter Koolmees hier: de status quo presenteren als redelijkheid, en kritiek framen als risico.
Toch is de keuze helder. Als links in Nederland opnieuw iets wil betekenen, moet het openlijk breken met het neoliberalisme dat ook PvdA, GroenLinks en D66 decennialang geïnternaliseerd hebben. Dat vraagt om méér dan nieuwe beleidsnotities — het vraagt om een herwaardering van publieke diensten, een herverdeling van macht, en een herstel van democratische controle over ons dagelijks bestaan.
Want de leugen die Brooks verdedigt, heeft ook wortel geschoten aan de grachtengordel. Het is aan ons die te ontmantelen — niet enkel met data, maar met een visie die menselijke waardigheid centraal stelt. Niet als bijzaak, maar als fundament.
De strijd tegen het neoliberalisme is geen importkwestie. Het is onze strijd — van Haagse gangen tot de balie bij de voedselbank, van het flexbureau tot de kraakpandvergadering. We hoeven het midden niet te redden. We moeten de onderkant emanciperen.