In een land dat eeuwenlang gewend was dat gezag van bovenaf bepaalde wat mensen mochten doen, ontstond plots een andere vraag: wat als niemand anders dan jijzelf beslist over lichaam, werk en leven? In Spanje van 1936 proefden duizenden vrouwen dat dit mogelijk was, niet omdat het werd toegestaan, maar omdat zij het in eigen handen namen.
De jaren van de Tweede Republiek1 hadden scheuren geslagen in een eeuwenoude orde. Stemrecht, echtscheiding, onderwijs – zaken die voorheen klonken als abstracte leuzen – werden plots tastbare instrumenten. Vrouwen grepen ze, soms letterlijk, alsof ze nooit meer losgelaten mochten worden. Toen de militaire opstand van juli 1936 dreigde die pas veroverde ruimte weer dicht te metselen, trokken vrouwen niet alleen de straten in maar ook de vergaderzalen, de werkplaatsen en, voor korte tijd, zelfs de loopgraven. Ze deden het niet in ruil voor een dankwoord achteraf, maar vanuit het rauwe besef dat vrijheid, eenmaal geproefd, ononderhandelbaar werd.
Ideologische context: drie talen van dezelfde honger
De vrouwen die zich roerden, bewogen zich binnen uiteenlopende linkse stromingen, elk met eigen strategieën en blinde vlekken. Maar onder die verschillen klopte dezelfde honger: zelfbeschikking.
Zelforganisatie en horizontale macht. Binnen de grote arbeidersfederaties ontstonden autonome vrouwenkringen die niemand om toestemming vroegen. Ze richtten leer- en werkplaatsen op, namen de redactie van kranten in handen en bouwden opvangnetwerken die stad en platteland verbonden. Wanneer mannen spraken van gelijkheid “voor later” of waarschuwden tegen “separatisme”, trokken deze vrouwen hun eigen lijn. Zij voerden een dubbel gevecht: tegen de vijand aan het front én tegen de stille hiërarchieën in huis en in hun eigen organisaties.
Socialistische accenten. In de meer parlementair ingestelde hoek leefde de neiging om vrouwen vooral te zien als ruggengraat van het thuisfront. Maar daar rezen pioniers die die houding onderuit haalden: zonder gelijk loon, zeggenschap en scholing was eenheid niets meer dan een lege leus. Socialistische vrouwen organiseerden hulpnetwerken en vluchtelingenopvang, en gebruikten hun journalistiek om de moraal weg te sleuren van liefdadigheid naar politieke noodzaak.
Communistische massamobilisatie. Vanuit centralistische structuren groeiden grote vrouwenverenigingen uit tot machines van zorg, propaganda en productie. Duizenden uren werden besteed aan uniformen, gaarkeukens en alfabetisering. De werkende en strijdende vrouw werd plots een zichtbaar symbool in de republikeinse verbeelding. Maar telkens wanneer de keuze scherp werd – oorlog winnen of emancipatie verdiepen – gaf de partijtop prioriteit aan de oorlog. Pijnlijk duidelijk werd dat toen vrouwen na 1937 systematisch uit de frontlinie werden teruggetrokken.
De miliciana2: een kort, fel seizoen
De zomer van 1936 bracht een roes die nauwelijks in woorden te vatten is. In Barcelona stormden vrouwen kazernes binnen, in Madrid sleepten ze munitiekisten over de straatstenen, elders bouwden ze haastig barricades van tramwagens en meubels. Honderden sloten zich aan bij de milities die richting Aragón en Madrid trokken. Vaak met een geweer dat nauwelijks op hun schouder paste of laarzen die te groot waren, maar met een vastberadenheid die niemand hen had toegedicht.
“Ik beefde bij elk schot, maar de gedachte niets te doen was nog angstaanjagender.”
Niet uit romantiek – de meeste hadden nooit een wapen vastgehouden – maar uit een scherp, praktisch besef: vrijheid is niet delegeren. Een jonge vrijwilligster schreef later in haar dagboek: “Ik beefde bij elk schot, maar de gedachte niets te doen was nog angstaanjagender.”
Aan de linies verdedigden vrouwen bruggen en dorpen, bedienden zij mitrailleurs, richtten scherpschutters hun vizier. Sommigen groeiden door tot commandanten, anderen werden tegen wil en dank iconen. Denk aan de dynamiteur die haar hand verloor maar weigerde zich terug te trekken, of aan de verslaggeefster die de kameraadschap én de angst van de frontlinie vastlegde tot ze zelf sneuvelde. De foto’s van dat eerste oorlogsjaar – een vaste blik, een geweer nonchalant tegen de heup – verspreidden zich wereldwijd. Ze maakten zichtbaar dat het oude script was doorgeknipt.
Maar de euforie hield geen stand. Naarmate de oorlog professionaliseerde, werd de vrouw met geweer ineens “een probleem”. Geruchten over discipline en moraal deden het werk dat geruchten altijd doen: ze corrigeerden niet de macht, maar de ongehoorzamen. Onder druk van militaire hiërarchie en partijtoppen klonk de slogan die alles samenvatte: “Mannen naar het front, vrouwen naar de achterhoede.” Het moment van breuk – “iedereen vecht” – werd teruggeduwd in de oude rolpatronen. Voor veel vrouwen voelde dit als verraad: moesten ze nu werkelijk kiezen tussen overwinning of hun eigen gelijkwaardigheid? Het antwoord dat de macht gaf, was onomwonden: ja.
De achterhoede3 als voorhoede
“Thuisfront” klinkt passief, maar in 1936–1937 werd het de hardste leerschool in collectieve autonomie. Het was een front van een ander soort – minder kruitdamp, maar net zoveel discipline.
Productie onder eigen beheer. Toen fabrieken leegliepen door de mobilisatie, waren het vrouwen die de machines opnieuw tot leven brachten. In Barcelona reden zij de trams, in dorpen repareerden ze ploegwerktuigen die anders zouden verroesten. Sommigen leerden in een week een draaibank of drukpers bedienen. Kinderopvang verhuisde naar de fabriekshal, vergaderingen naar de late avond. Niet uit welwillendheid, maar omdat het moest: zonder zorg geen productie, zonder productie geen verdediging.
Distributie en wederzijdse hulp. Wijken veranderden in zenuwcentra. Oude herenhuizen werden gaarkeukens of geïmproviseerde klinieken. Vrouwencollectieven reden tussen stad en land met voedsel, brandstof en medicijnen. In Valencia zag een ooggetuige hoe een groep vrouwen in overall en gewapend pistool de straten patrouilleerde, daarna koffie dronk alsof dat de gewoonste zaak van de wereld was. Verzorging verloor zijn aura van liefdadigheid; het werd infrastructuur, net zo cruciaal als een spoorlijn.
Gezondheid en seksualiteit. Vrouwelijke artsen richtten consultatiebureaus op in voormalige kloosters, verspreidden brochures over anticonceptie en openden klinieken met moderne pre- en postnatale zorg. De dubbele moraal verdween niet in één nacht, maar de lat verschoof. Moraal verandert zelden door preken; ze verschuift wanneer nieuwe gewoonten plots mogelijk blijken.
Onderwijs als macht. Alfabetisering kreeg een haast revolutionair tempo. Dienstmeisjes leerden landbouwtechnieken, fabrieksarbeidsters oefenden zich in administratie, moeders leerden vergaderen. In koude leslokalen waar nog de geur van kaarsvet hing, oefenden vrouwen zich in lezen, schrijven, argumenteren. Politiek bewustzijn was geen theorie, maar een vaardigheid: wie kon lezen, kreeg toegang tot loon, zeggenschap en eigen woorden.
Zo groeide het “thuisfront” uit tot iets allesbehalve thuis of passief: een laboratorium voor een andere samenleving.
Namen en netwerken
Het is verleidelijk te blijven bij de iconen: een minister die nieuwe zorgwetten tekent, een radiostem die het volk bezweert dat “ze er niet door komen”, de jonge vrouw met geweer op het dak van Hotel Colón. Maar de ruggengraat waren netwerken. Redacties die volledig door vrouwen werden gerund, “huizen van de werkende vrouw” met crèches en bibliotheken, landelijke bijeenkomsten waar strategie werd gesmeed, ook als mannen de deur probeerden te sluiten.
Die infrastructuur – krant, school, keuken, kliniek – was geen bijzaak. Het wás de revolutie. Macht werd tastbaar op het moment dat je haar uitoefent: besluiten wie er eet, hoe er gewerkt wordt, wie spreekt en wanneer. Voor veel vrouwen was het de eerste keer dat ze voelden dat het dagelijks leven niet slechts een plek was waar politiek “uitwerkt”, maar de plek waar politiek werkelijk gebeurt.
De grenzen van kameraadschap
De zichtbaarheid van vrouwen in 1936–1937 maakte ook zichtbaar hoe taai de oude normen waren. Tijdens oefeningen klonken spottende opmerkingen, in 1938 werd een vrouwen-delegatie zonder pardon geweigerd – alsof de toekomst alleen door mannen ontworpen mocht worden. En telkens weer werd de retoriek van eenheid ingezet om dezelfde ruggen extra te belasten.
Toch schoof er iets. Daar waar vrouwen simpelweg dóórdeden – een fabriek runnen, een mitrailleur bedienen, een vergadering strak trekken – veranderde de omgang. Respect werd vaker afgedwongen dan beleefd geschonken. Geen reden tot cynisme, maar een les: gelijkheid is geen gunst. Het is een praktijk.
Nederlaag en geheugen
De contrarevolutie van 1939 bracht de stok mee terug: kerkers, executies, ballingschap. Vrouwen werden dubbel gestraft – om hun politiek én om hun moraal. Het regime zette het oude script met ijver en geweld weer overeind.
Maar herinnering laat zich niet zo makkelijk wissen. Wie eenmaal heeft ervaren dat zorg collectief kan zijn, dat arbeid zonder baas mogelijk is, dat een vergadering zonder voorzitter werkt – die vergeet dat niet. Het geheugen sliep onder de dekens van censuur, maar het ademde door.
Wat blijft
De vrouwen van 1936–1939 bewezen iets dat elke orde vreest: dat de wereld bestuurbaar is door wie haar werkelijk draagt. Ze lieten zien dat het “huis” – keuken, kind, wasserij – geen natuur is maar een instituut, en dus veranderbaar. Dat front en achterhoede geen geografische maar politieke begrippen zijn. En dat je geen toestemming nodig hebt om vrij te handelen met anderen; je hebt alleen elkaar nodig.
Hun episode als frontsoldaat was kort, hun rol als ruggengraat eindeloos. Veel van wat ze bouwden is ongedaan gemaakt, maar de les blijft hardnekkig: emancipatie is geen bijproduct van een overwinning “later”. Ze ís de manier waarop je strijd voert, nu. Iedere gaarkeuken die verhongering voorkomt, iedere crèche die politieke deelname mogelijk maakt, iedere redactie waar vrouwen zichzelf schrijven – dat zijn de plekken waar macht opnieuw gedefinieerd wordt.
De droom van vrijheid in Spanje was ook een droom van vrouwelijke vrijheid. Niet als voetnoot, maar als methode. Niet als symbool, maar als praktijk.
- De Tweede Republiek (1931–1939) was de periode waarin Spanje de monarchie afschafte en een republikeinse regering invoerde. In deze jaren kwamen er hervormingen zoals vrouwenkiesrecht, echtscheiding en secularisatie van het onderwijs, die fel werden bestreden door conservatieve en kerkelijke krachten. ↩︎
- Miliciana was de benaming voor vrouwen die zich in de eerste oorlogsmaanden vrijwillig aansloten bij de milities en daadwerkelijk meevochten aan het front. ↩︎
- In militaire termen verwijst de achterhoede naar de logistieke en ondersteunende zone achter de frontlinies. In de context van de Spaanse Burgeroorlog werd dit vaak gebruikt om vrouwen terug te dringen naar zorg- en ondersteunende rollen. ↩︎