In de schemering van de 19e eeuw werd Parijs — het kloppend hart van het Franse imperialisme en kapitalistische modernisering — opgeschrikt door een reeks bomaanslagen. De dader: François Claudius Koënigstein, beter bekend als Ravachol. Zijn naam leeft voort als mythe, als dreiging, maar ook als aanklacht tegen een systeem dat repressie verkiest boven rechtvaardigheid. De nasleep van zijn daden luidde de “Ère des attentats” (1892–1894) in — een korte maar hevige periode van anarchistisch geweld, geboren uit diepe wanhoop en politieke woede.
Een leven geboren uit armoede en uitsluiting
Ravachol werd geboren in 1859 in Saint-Chamond, een industriestad in de Loire-regio. Zoals zovelen uit de arbeidersklasse leefde hij aan de rand van het bestaan. Zijn jeugd werd getekend door armoede, uitbuiting en uitzichtloosheid — vruchtbare grond voor radicalisering. Ravachol was geen academisch gevormd ideoloog, maar een man die het systeem van binnenuit kende. Hij werkte als textielarbeider en muzikant, maar kwam terecht in het criminele circuit: een overlevingsstrategie in een wereld die hem niets gunde.
“Zij mogen zonder reden doden — wij mogen niet wreken? Als het recht krom is, dan moet de daad het recht herstellen.” – (toegeschreven aan Ravachol tijdens zijn proces)
Wat Ravachol tot radicale actie dreef, was niet enkel persoonlijke ellende, maar vooral het geweld van de staat. Het bloedbad van Fourmies1 in 1891, waarbij soldaten negen stakende arbeiders doodschoten, en de Clichy-affaire,2 waarin anarchisten na provocatie door de politie werden veroordeeld tot lange straffen, maakten hem duidelijk dat vreedzaam protest geen bescherming bood tegen repressie. De wet was geen schild, maar een wapen van de macht.
“Wanneer het recht enkel wordt gebruikt om de handen van de onderdrukten te boeien, dan is de enige rechtvaardigheid die overblijft die van de revolte.” – Anarchistische denker Jean Grave, hoofdredacteur van La Révolte
Explosies als politiek protest
Voor figuren als Ravachol vormde de Clichy-affaire een directe aanleiding voor actie. De hypocrisie van het recht, de brutaliteit van de politie, en het zwijgen van de parlementaire linkse partijen wakkerden zijn overtuiging aan dat woorden niet langer volstonden. In zijn eigen woorden, uitgesproken tijdens zijn proces:
In 1892 richtte Ravachol zich met explosieven tegen de architecten van onderdrukking: rechters en aanklagers die bekend stonden om hun meedogenloze vervolging van anarchisten. De bommen maakten geen dodelijke slachtoffers, maar veroorzaakten paniek onder de bourgeoisie — een klasse die gewend was aan stabiliteit, niet aan angst.
“Men spreekt van mijn misdaden. Maar zijn zij erger dan de misdaden van de wet, die de onschuldigen veroordeelt en de machtigen beschermt?”
Ravachol werd kort daarna verraden door een restauranteigenaar. Tijdens zijn proces toonde hij geen spijt. Hij verdedigde zijn daden met een opmerkelijke morele helderheid: als het rechtssysteem geen gerechtigheid biedt, dan rest slechts directe actie. Op 11 juli 1892 werd hij geguillotineerd3. De staat had zijn lichaam vernietigd, maar kon zijn gedachtegoed niet doden. Integendeel: Ravachol werd een symbool van onwankelbaar verzet.
De Situationisten: een erfgenaam van radicale verbeelding
Fast forward naar de jaren ’60, een tijd van hernieuwd politiek bewustzijn. De Situationistische Internationale, opgericht in 1957, erfde de geest van radicale ontregeling. Guy Debord’s La société du spectacle was een diagnose van het kapitalistische spektakel dat de realiteit had vervangen door een permanente illusie van vrijheid.
De Situationisten gebruikten geen bommen maar beelden, geen explosieven maar experimenten. Toch is de verwantschap met Ravachol onmiskenbaar: beiden wilden de sleur van onderwerping doorbreken. Beiden zochten een directe confrontatie met macht. Hun strijd draaide om het heroveren van de menselijke autonomie in een wereld die haar systematisch vernietigde.
Amsterdam en het anarchistische erfgoed
Hoewel Ravachol’s strijd plaatsvond in Frankrijk, galmt zijn echo ook door in Amsterdam — een stad met een lange traditie van sociaal verzet. Van de provo’s in de jaren zestig tot de krakersbeweging van de jaren tachtig, van het anti-koloniale activisme tot de hedendaagse strijd tegen gentrificatie: de geest van opstand leeft.
De Anarchistische Groep Amsterdam en andere autonome collectieven blijven zich inzetten tegen autoritaire structuren, surveillance, racisme en uitbuiting. Ravachol is geen heilige, maar een herinnering dat radicale actie soms de enige taal is die een doof systeem verstaat.
De Anarchistische Groep Amsterdam (AGA)
De Anarchistische Groep Amsterdam is sinds de vroege jaren 2000 actief in de hoofdstad en vormt een directe voortzetting van de autonome en kraakbeweging die sinds de jaren ’70 het Nederlandse activistische landschap heeft gevormd. Als collectief van anarchisten werkt de AGA volgens horizontale principes, zonder hiërarchieën of leiderschap, en met een nadrukkelijk antikapitalistische oriëntatie — zowel in haar theoretische uitgangspunten als in haar concrete praktijk. Ze is aangesloten bij de Vrije Bond4, een anarchistische federatie in Nederland en België die strijdt tegen elke vorm van autoriteit, dominantie en uitbuiting.
Wat de AGA onderscheidt van veel andere activistische organisaties is hun principiële weigering zich te laten inkapselen door het systeem waartegen zij zich verzetten. Geen subsidies, geen politieke compromissen, geen NGO-logica. Ze bouwen aan structuren van onderop — gebaseerd op zelforganisatie, wederzijdse hulp en directe actie. Voor hen is sociale verandering geen zaak van overlegtafels, maar van strijd; geen beleidsdoel, maar een bestaansvoorwaarde.
De AGA is actief op diverse fronten in de strijd tegen sociale ongelijkheid en institutioneel geweld. Zo voeren zij campagnes tegen racisme, migratiebeleid en politiegeweld, waarbij ze gebruik maken van demonstraties, educatieve initiatieven en juridische ondersteuning. Hun activisme reikt echter verder dan protest alleen: het is verankerd in een bredere strategie van solidariteit, confrontatie en emancipatie.
Ook in de stedelijke context laat de AGA haar stem klinken. In wijken als De Pijp, de Jordaan en Noord verzetten zij zich tegen het neoliberale beleid dat sociale huisvesting opoffert aan speculatie en toerisme. Ze kiezen expliciet de kant van bewoners die worden verdreven, genegeerd of gemarginaliseerd in een stad die steeds meer een speeltuin wordt voor de globale elite.
Daarnaast toont de groep zich solidair met werkers in de marges van het systeem — in de schoonmaak, de logistiek, de platformeconomie — waar flexibilisering en uitbuiting samenkomen. De AGA ondersteunt stakingen, organiseert protestacties en bouwt alternatieve netwerken van solidariteit waar vakbonden vaak afwezig zijn.
Als kruispunt van kennis en verzet onderhoudt de groep een anarchistische bibliotheek en infocentrum, waar activisten en geïnteresseerden terechtkunnen voor literatuur, ontmoeting en debat. In hun tijdschrift Directe Actie reflecteren ze op lokale en internationale ontwikkelingen, en analyseren ze de structuren van macht en ongelijkheid met de precisie van mensen die er middenin staan.
De AGA ziet actie niet slechts als middel, maar als pedagogie. Via skillshares, workshops, leesgroepen en collectieve organisatieprocessen streven ze naar een politiek van radicale verbeelding en zelfbevrijding. Ze geloven niet in de representatiepolitiek van parlementen of partijen, maar in de kracht van directe democratie en collectieve autonomie.
Zoals ze zelf schrijven:
“Wij geloven niet in hervorming van onderdrukking, wij geloven in de afschaffing ervan. Dat begint met de weigering om mee te doen.”
Wat de AGA verbindt met historische figuren als Ravachol is niet het gebruik van geweld, maar de fundamentele ethiek van verzet — een weigering om onderdrukking te normaliseren, en een onwrikbaar geloof in de mogelijkheid van een vrije, solidaire wereld. Niet in de verre toekomst, maar hier en nu.
Waarom Ravachol vandaag nog telt
In een tijdperk waarin sociale ongelijkheid, ecologische vernietiging en politieke repressie weer oplaaien, is het geen luxe om terug te grijpen op figuren als Ravachol. Zijn verhaal is geen blauwdruk, maar een vraag: Wat doe jij als vreedzaam protest niet langer volstaat?
Ravachol roept ongemakkelijke maar noodzakelijke vragen op over de legitimiteit van geweld, over de rol van de staat in het reproduceren van onrecht, en over de grenzen van geduld. Niet om geweld te verheerlijken, maar om te begrijpen waarom het soms onvermijdelijk lijkt — en wat dat zegt over de samenleving waarin we leven.
De actualiteit van de opstand
Ravachol was geen held in klassieke zin. Hij was een product van zijn tijd, en een aanklacht tegen die tijd. Zijn nalatenschap vraagt niet om verheerlijking, maar om confrontatie: met onszelf, met onze keuzes, met de structuren die we in stand houden of bevechten. In een wereld waar kapitalisme steeds groteskere vormen aanneemt, is de herinnering aan Ravachol niet alleen relevant — ze is onontbeerlijk.
Zijn leven was kort, zijn daden explosief, maar zijn boodschap blijft gloeien onder de oppervlakte van het spektakel: vrijheid laat zich niet temmen.
De Anarchistische Groep Amsterdam website: https://www.agamsterdam.org
- Het bloedbad van Fourmies (1 mei 1891) vond plaats in de Noord-Franse textielstad Fourmies, tijdens een vreedzame demonstratie voor de 8-urige werkdag — een eis die in die tijd breed gedragen werd binnen de arbeidersbeweging in Europa. Fourmies was een industriestad waar uitbuiting, kinderarbeid en ellendige arbeidsomstandigheden dagelijkse realiteit waren. De arbeiders werkten vaak 12 tot 16 uur per dag, in slecht geventileerde fabrieken, voor hongerlonen.
De demonstratie op 1 mei werd georganiseerd door socialistische en anarchistische organisaties. De lokale overheid — gedreven door bourgeois angst voor “onrust” — had extra troepen naar de stad gestuurd. De spanning tussen arbeiders en gezagsdragers zat al hoog, mede doordat werkgevers dreigden werknemers te ontslaan die aan de demonstratie zouden deelnemen.
Rond het middaguur verzamelden zich zo’n 2.000 arbeiders op het dorpsplein. De sfeer was rustig. Er werden liederen gezongen en pamfletten uitgedeeld. Maar de aanwezigheid van het leger — met bajonetten en geweren — maakte de situatie explosief. Op bevel van de onderprefect openden soldaten het vuur op de menigte. Negen mensen kwamen om het leven, waaronder vier tieners, en meer dan dertig raakten zwaargewond. Onder de doden was de 17-jarige Marie Blondeau, die een rood lint op haar borst droeg — het symbool van de arbeidersbeweging.
De moorden leidden tot nationale en internationale verontwaardiging. Kranten als L’Humanité en Le Cri du Peuple veroordeelden het optreden van de staat als klassengeweld. Toch bleven de verantwoordelijken buiten schot. Het incident werd snel begraven in parlementaire debatten en officiële rapporten die de verantwoordelijkheid afschoven op “oncontroleerbare agitatie.”
Voor velen binnen de anarchistische en revolutionaire socialistische stromingen werd Fourmies een kantelpunt. De illusie dat de staat ooit neutraal zou optreden, verdween. Het toonde de rauwe kern van staatsmacht: de verdediging van eigendom, productie en gezag met dodelijke middelen. Ravachol, die kort daarna zijn bomaanslagen pleegde, verwees expliciet naar Fourmies als een rechtvaardiging voor zijn acties.
Vandaag staat in Fourmies een standbeeld dat het drama herdenkt. Maar in de collectieve herinnering van de Franse arbeidersbeweging is het bloedbad van 1891 méér dan een historische tragedie — het is een blijvende waarschuwing dat kapitalistische orde altijd met geweld verzekerd wordt, zolang mensen zich collectief durven organiseren tegen uitbuiting.
↩︎ - De Clichy-affaire (1 mei 1891) speelde zich af op exact dezelfde dag als het bloedbad van Fourmies: 1 mei 1891. Waar Fourmies het tragische decor vormde van een moordpartij door het leger op ongewapende arbeiders, was het Parijse voorstadje Clichy het toneel van een minder dodelijk, maar even symbolisch moment van repressie tegen de opkomende revolutionaire bewegingen.
Op deze dag organiseerden anarchistische en socialistische groepen een optocht door de straten van Clichy ter gelegenheid van de internationale arbeidersdag. De demonstratie was kleurrijk, luid, strijdbaar — maar vreedzaam. De optocht werd aangevoerd door arbeiders, veelal zonder vaste aanstelling, vaak afkomstig uit de bouw- en transportsector. Zij eisten de 8-urige werkdag, hogere lonen en politieke erkenning van de arbeidersklasse.
Tijdens de mars botsten zij op een cordon van gewapende politie. Er ontstond een woordenwisseling, en kort daarop opende de politie de aanval — niet met vuurwapens zoals in Fourmies, maar met knuppels, bajonetten en massale arrestaties. Meerdere demonstranten raakten gewond. Drie anarchisten werden gearresteerd op beschuldiging van “gewapend verzet tegen de autoriteit.” Wat volgde, was een proces dat de ware aard van de bourgeois justitie onthulde.
De drie arrestanten — Émile Henry père, Decamps en Dardare — werden publiekelijk gebrandmerkt als oproerkraaiers. Tijdens het proces werd geen bewijs geleverd van georganiseerde agressie van hun kant; integendeel, zij werden mishandeld nadat zij gearresteerd waren. De politie werd niet vervolgd voor het gebruik van geweld. In plaats daarvan kregen de drie anarchisten zware gevangenisstraffen: vier tot zes maanden cel. Hun veroordeling was geen juridisch oordeel, maar een politieke boodschap: wie de orde uitdaagt, krijgt het staatsgeweld te verduren — zelfs als je geen enkel wapen draagt.
De Clichy-affaire veroorzaakte diepe woede in radicale kringen. De anarchistische pers — met bladen als Le Père Peinard en La Révolte — beschreef het incident als bewijs dat het rechtssysteem uitsluitend functioneert ter bescherming van kapitalistische belangen. De term “Clichy” werd een symbool voor klassenjustitie: een façade van rechtsorde die enkel werkt in het voordeel van wie reeds macht heeft.
De Clichy-affaire is vandaag grotendeels vergeten buiten radicale kringen, maar haar les blijft actueel: dat waar klassenverhoudingen als ‘orde’ worden beschermd, elk protest als ‘misdaad’ wordt vervolgd.
↩︎ - De guillotine als instrument van staatsgeweld en sociaal disciplineringsapparaat
Vaak gepresenteerd als een “rationele” en “humane” manier van executeren, in werkelijkheid een van de meest huiveringwekkende symbolen van de Franse staatsmacht — een apparaat dat niet alleen doodt, maar ook onderwerpt, intimideert en pedagogisch werkt: tegen het lichaam van het individu, ten bate van de orde van de staat.
Ontwikkeld in de context van de Verlichting en de Franse Revolutie, moest de guillotine in eerste instantie juist een einde maken aan willekeurige en barbaarse vormen van terechtstelling. De arts Joseph-Ignace Guillotin, naar wie het apparaat werd vernoemd, stelde het voor als een egalitair executiemiddel: ongeacht rang of stand zou iedereen op gelijke wijze sterven. In werkelijkheid groeide de guillotine al snel uit tot een technologisch perfect georganiseerde uitdrukking van soevereine staatsmacht over leven en dood.
Tijdens de Terreur (1793–1794) werd de guillotine niet ingezet als uitzonderlijke straf, maar als alledaags politiek instrument. Op het Place de la Révolution in Parijs vielen hoofden met industriële efficiëntie. De dood werd publiek, herhaalbaar, theatraal. De Franse revolutionaire staat maakte van executie een massale morele les: dit is wat er gebeurt als je de nieuwe orde uitdaagt. Michel Foucault beschreef dit fenomeen later als een overgang van de “spectaculaire straf” naar een meer subtiele disciplinering — maar met de guillotine bleef de Franse staat juist lange tijd vasthouden aan dat spektakel, tot diep in de 20e eeuw.
In de 19e eeuw, ten tijde van Ravachol, was de guillotine nog steeds het officiële executiemiddel van Frankrijk. De terechtstellingen werden vaak in de vroege ochtend uitgevoerd, op openbare pleinen, waarbij honderden toeschouwers toekeken. Dit was geen archaïsch overblijfsel, maar een bewust ritueel: het bevestigde wie de ultieme macht had over het leven van burgers. Vooral revolutionairen, anarchisten, communards en andere “vijanden van de orde” werden via deze weg geëlimineerd.
De executie van Ravachol op 11 juli 1892 werd omgeven door zo’n ceremonieel geweld. Ondanks zijn rustige en beredeneerde houding, werd hij afgevoerd als een monster — niet omdat hij buiten de moraal stond, maar omdat hij er een radicaal alternatief voor bood. De guillotine fungeerde als een politiek sluitstuk: het lichaam van de rebel moest verdwijnen, opdat de samenleving zou vergeten dat verzet mogelijk is.
De Franse staat bleef tot 1981 gebruikmaken van de guillotine — een van de laatste landen in Europa die de doodstraf afschafte. De allerlaatste publieke executie vond plaats in 1939, maar de staat hield haar hand boven de machine in het geheim, tot de wet het verbood.
Zoals historicus Daniel Arasse het verwoordde:
“De guillotine is geen machine van gerechtigheid, maar van orde: zij garandeert dat het geweld van de staat legitiem blijft, zolang het genormaliseerd wordt.”
In die zin is de guillotine niet louter een historisch artefact, maar een idee: dat de staat het recht heeft om te beslissen wie mag leven en wie moet sterven — en dat die beslissing, als zij eenmaal wordt genomen, wordt uitgevoerd met de kille precisie van bureaucratisch geweld.
↩︎ - De Vrije Bond is een anarchistische federatie die sinds 1990 actief is in Nederland en België. Ontstaan uit de autonome vakbondsstructuren van de jaren ’80, zoals het Bedrijfsorganisatie Collectieve Sector (BCS) en de Onafhankelijke Vakbond Bedrijfsorganisaties (OVB), heeft de Vrije Bond zich ontwikkeld tot een netwerk van autonome groepen en individuen die streven naar een samenleving zonder hiërarchie, onderdrukking of uitbuiting.
De Vrije Bond is gebaseerd op principes van zelforganisatie en directe actie. Leden werken samen op basis van gelijkwaardigheid en solidariteit, waarbij elke groep en elk individu autonomie behoudt. De federatie fungeert als platform voor het uitwisselen van ervaringen, het ontwikkelen van theorie en strategieën, en het organiseren van activiteiten.
Een belangrijk aspect van de Vrije Bond is het streven naar een anarchistische samenleving waarin mensen zelf bepalen hoe ze hun leven organiseren. De federatie verwerpt representatieve democratie als middel voor sociale verandering en benadrukt het belang van samenwerking en organisatie van onderop.
De Vrije Bond ondersteunt diverse initiatieven, zoals picket lines, burgerinspecties en actiekampen, en onderhoudt een solidariteitsfonds om acties en activiteiten van leden en verwante groepen te ondersteunen. Daarnaast publiceert de federatie het kwartaalblad Buiten de Orde, dat informatie, interviews en discussies bevat over onderwerpen als anarchisme, zelfbeheer, arbeidersstrijd, mensenrechten, antifascisme, antimilitarisme en milieuaanpak.
Met haar infrastructuur en netwerk speelt de Vrije Bond een unieke rol binnen de anarchistische beweging in Nederland en Vlaanderen. Ze biedt een toegankelijke ingang voor nieuwe activisten en fungeert als een ‘draaideur’ die mensen helpt hun plek te vinden binnen de bredere beweging.
Voor meer informatie en betrokkenheid bij de Vrije Bond, zie: vrijebond.org.
↩︎