Tegen de mythe van vooruitgang – Ocean Vuong belichaamt een paradox die ons tijdperk zo goed typeert: hij is een gevierde dichter, gelauwerd met een MacArthur Genius Grant, en professor aan NYU — maar in zijn schrijven verzet hij zich radicaal tegen het narratief waarin hij zogenaamd ‘geslaagd’ is.
In een recent, indringend interview met The New York Times spreekt Vuong met een zeldzame combinatie van tederheid en intellectuele scherpte over klassenmobiliteit, geweld, werk, verlies en de illusie van zelfbeschikking. Zijn nieuwe roman, The Emperor of Gladness, keert zich expliciet af van de ‘verbeteringsboog’ waar de Amerikaanse literatuur zo aan gehecht is: dat alles uiteindelijk goedkomt, dat armoede slechts een opstapje is naar materieel succes, dat trauma kan worden opgelost met doorzettingsvermogen.
“Ik wilde een boek schrijven zonder verbetering,” zegt Vuong.
Die simpele zin is revolutionair in een cultuur die ons voortdurend aanspoort tot ‘groei’, ‘ontwikkeling’ en ‘verbetering’ — ook in verhalen. Vuong schrijft over mensen die blijven waar ze zijn, economisch, geografisch, existentieel. Zijn helden ontsnappen niet aan de werkvloer van Panera Bread of Boston Market. Ze wonen in HUD-woningen, werken op tabaksplantages, slapen in Penn Station. Maar ze zijn niet minder menselijk. Vuong biedt hun geen verlossing — hij biedt hun aanwezigheid.
“Amerikaans leven is vaak statisch,” zegt Vuong. “Maar dat betekent niet dat het waardeloos is.”
Vuong legt daarmee het geweld bloot van een systeem dat eist dat mensen hun lijden ‘zinvol’ maken, dat trauma’s worden omgezet in kapitaal: een carrière, een boek, een TED-talk. In plaats daarvan pleit hij voor iets veel radicalers: goedheid zonder beloning, tederheid zonder toekomstperspectief, zorg als verzet.
“Ik heb veel nagedacht over vriendelijkheid zonder hoop,” zegt hij. “Waarom helpen mensen elkaar als het niets verandert?”
Zijn herinneringen aan de fastfoodkeuken — waar eten uit plastic zakken wordt opgewarmd en gepresenteerd als ‘homemade’ — zijn geen loutere anekdotes over arbeid, maar microcosmen van het grotere systeem. Alles draait om schijn, om efficiëntie, om het wegmoffelen van menselijke arbeid achter het product. En toch ontstaan er, ondanks alles, vormen van verbondenheid. Soms zelfs liefde.

Het interview brengt ook Vuongs existentiële breekpunt aan het licht: zijn bekentenis dat hij op zijn vijftiende overwoog iemand te doden toen zijn fiets — zijn enige manier om naar werk te komen — werd gestolen. Het is een rauw, eerlijk moment dat haaks staat op het gladde succesverhaal dat van hem wordt gemaakt. Hij werd niet gered door zijn eigen wilskracht, maar door de morele helderheid van een vriend. Dat is Vuongs alternatief voor het neoliberale zelfredzaamheidsideaal: het besef dat onze redding altijd collectief is.
Een ander belangrijk thema in Vuongs werk — en in dit interview — is de eenzaamheid van klassenovergang. Hij is opgeklommen uit de arbeidersklasse, maar niet zonder verlies: “Ik kom thuis, en niemand geeft iets om mijn boeken.” Klassensprongen worden zelden begrepen als rouwprocessen, maar Vuong dwingt ons dat te erkennen. Je laat niet alleen een sociale positie achter, maar ook een taal, een nabijheid, een gemeenschapszin die in de hogere klassen vaak ontbreekt.
Vuongs verlangen is niet om boven zijn afkomst uit te stijgen, maar om te blijven schrijven “naast” zijn mensen — niet ‘over’ hen. Zoals zijn favoriete denker Trinh T. Minh-ha zegt: dat is de ware ethiek van het schrijven. Dáár hoort socialistische literatuur thuis: niet als vertolker van ‘de stemlozen’, maar als medestander, deelnemer, getuige.

Ocean Vuong is geen exponent van de Amerikaanse droom. Hij is haar levende kritiek.
In het interview vertelt Vuong dat hij als tienjarige de zorg op zich nam voor zijn babybroertje, terwijl hun ouders werkten in fabrieken en nagelsalons. Hij voedde hem, hield hem vast, bracht hem groot. “Ik weet precies wat hij heeft meegekregen,” zegt Vuong, “en dat was geen aangeleerde goedheid.” En toch is zijn broer iemand geworden die intuïtief handelt met compassie, iemand voor wie goedheid vanzelfsprekend lijkt — terwijl Vuong zelf, naar eigen zeggen, die goedheid heeft moeten zoeken, overdenken en zich eigen maken. Het is een onthutsende gedachte: dat morele kwaliteit niet altijd voortkomt uit opvoeding, trauma of context, maar misschien, ongrijpbaar, uit een innerlijk reservoir. Vuong zegt: “Ik wilde begrijpen wat goedheid is, omdat ik het zelf niet bezat.” In een cultuur die alles wil reduceren tot oorzaak en gevolg, tot nurture of nature, herinnert dit ons eraan dat de mens meer is dan een optelsom van omstandigheden. Soms komt het licht niet van buiten, maar van binnen. En dat maakt zijn broertje misschien wel de radicaalste figuur in Vuongs wereld: een goed mens, zonder reden.
Boekrecensie: The Emperor of Gladness
Ocean Vuongs nieuwe roman, The Emperor of Gladness (verschijnt op 13 mei 2025), voelt als een vervolg op zijn persoonlijke en literaire zoektocht naar een ethiek van zorg, verlies en solidariteit. Waar zijn debuut, On Earth We’re Briefly Gorgeous, nog werd gepresenteerd als een ‘brief aan een analfabete moeder’, is dit eerder een brief aan een samenleving die haar eigen mensen niet meer ziet.
Het verhaal speelt zich af in East Gladness, een fictief stadje in Connecticut dat aanvoelt als een soort postkapitalistisch niemandsland. De jonge Vietnamees-Amerikaanse Hai werkt bij een fastfoodketen, woont in sociale huisvesting en wordt op een beslissend moment in zijn leven de verzorger van Grazina, een 82-jarige vrouw met dementie. Wat begint als een praktische regeling, groeit uit tot een intiem, chaotisch, liefdevol pact tussen twee uitgeslotenen die nergens meer thuishoren in de officiële ordening der dingen.
Vuong weigert opnieuw het arcadische ‘rags to riches’-verhaal te vertellen. Niemand vindt zichzelf opnieuw uit. Niemand ontsnapt aan zijn klassepositie. Toch is The Emperor of Gladness geen cynisch boek. Het is doordrenkt van een tederheid die haar kracht juist ontleent aan uitzichtloosheid. Vuong noemt dat zelf “kindness without hope”: zorg bieden, terwijl je weet dat het niets oplost. Juist daarin schuilt volgens hem — en volgens een socialistische lezing — de ware ethiek van solidariteit: handelen zonder beloning, helpen zonder reden.
Een recente recensie vatte dat scherp samen:
“Potentieel deprimerende ploeterlevens, in Ocean Vuongs prachtige, tóch troostrijke tweede roman.”
“Dat je dit boek dichtslaat met een vrolijk gemoed is misschien veel gezegd. Je slaat het wél dicht met het troostrijke gevoel dat als we maar een beetje goed voor elkaar zorgen, het leven uiteindelijk mooi genoeg is.”
“De harde werkelijkheid die hij beschrijft wordt óf verlicht door humor, óf verzacht door de goedhartigheid van zijn personages.”
Thematisch is het boek groots en ambitieus. Vuong verbindt zorgarbeid, economische stilstand, de vernietiging van migrantenlevens door bureaucratie en zelfs de verwaarlozing van ouderen op een tastbare manier. De relatie tussen Hai en Grazina wordt nergens sentimenteel. Vuong schrijft over lichamelijke aftakeling, verwarring, woede en gedeeld verdriet, met een bijna klinische precisie — maar zonder ooit afstandelijk te worden. Deze roman is meer dan een verhaal; het is een manifest voor een andere manier van mens-zijn, een die niet stoelt op productiviteit of verbetering, maar op nabijheid, herinnering en aandacht.
De kritiek is unaniem lovend. Kirkus Reviews noemt het “een unieke benadering van hoe geweld en liefde samen door generaties stromen”. Publishers Weekly prijst Vuongs zintuiglijke stijl, zijn scherpe dialogen en zijn vermogen om het alledaagse een bijna sacrale diepte te geven. En terecht. Want The Emperor of Gladness is geen feelgood-roman, maar een boek dat laat zien dat in een wereld die mensen afschrijft, de simpelste gebaren — een blik, een aanraking, een kop soep — misschien wel de meest radicale daden zijn.
Lees het interview op de site van The New Tork Times:
www.nytimes.com