Groep arbeiders in overall en helm, met één man die zijn vuist opheft als teken van solidariteit
Arbeiders verzamelen zich als collectieve kracht, symbool voor de syndicalistische beweging van onderop

Arbeiders zonder Partij of Staat: De Vergeten Internationale van Onderop

4 minutes, 40 seconds Read

In de schaduw van oorlog en revolutie, aan het begin van de twintigste eeuw, ontvouwde zich een minder bekende doch opmerkelijke episode in de geschiedenis van de arbeidersbeweging. Terwijl politieke partijen en vakcentrales zich richtten op macht via parlement of staat, koos een radicale minderheid een andere weg: directe organisatie van onderop, over grenzen heen, zonder partijvlag of staatssteun. Wat dreef deze arbeiders om zich los te maken van gevestigde structuren? En wat bleef er over van hun poging om een internationale tegenmacht op te bouwen—puur vanuit de werkvloer?

Tussen 1913 en 1923 speelde zich een strijd af die tegenwoordig zelden wordt herinnerd, maar des te meer verdient om terug in het bewustzijn gebracht te worden. De protagonisten van deze geschiedenis waren vakbonden die zich niet louter als belangenorganisaties zagen. Ze beschouwden zichzelf als kiemen van een andere maatschappij. Hun overtuiging was helder: de werkvloer was niet enkel een plek van uitbuiting, maar ook een broedplaats van solidariteit en zelfbestuur.

Wat hen bond, was het verzet tegen de gedachte dat arbeiders via politieke partijen vertegenwoordigd moesten worden. Juist dat systeem – gebaseerd op verkiezingen en machtsconcentratie – werd door hen gezien als fundamenteel onverenigbaar met directe arbeidersinvloed.

Zichtbaarheid is verzet

De Franse CGT speelde hierin een sleutelrol. Al vroeg in de twintigste eeuw profileerde zij zich als radicaal antistatelijk. In de beroemde Charte d’Amiens van 1906 werd onomwonden gesteld dat vakbonden zich niet moesten binden aan enige partij. De vakbond moest zowel de motor van de dagelijkse strijd als de organisator van een toekomstige economie zijn. Deze scherpe maar toekomstgerichte houding vond weerklank ver buiten Frankrijk.

In landen als Nederland, Duitsland, Spanje, Zweden en Italië doken soortgelijke initiatieven op. Soms ontstonden ze uit frustratie met sociaaldemocratische partijen die vakbonden als verlengstukken van hun electorale tactiek zagen. In andere gevallen kwamen ze voort uit arbeiders die het vertrouwen in parlementaire beloftes verloren waren – of zich niet meer thuis voelden in logge, gecentraliseerde vakcentrales.

In 1913 kwamen vertegenwoordigers van deze bonden bijeen in Londen. Delegaties uit onder meer Nederland (NAS), Duitsland (FVDG), Spanje (CNT) en Zweden (SAC) plantten daar het zaad voor wat later de International Workers Association zou worden. De uitbraak van de Eerste Wereldoorlog doorkruiste die plannen. Waar sociaaldemocratische bonden hun nationale regeringen steunden, bleven deze radicale bonden vasthouden aan hun internationalisme. Voor hen was dat geen slogan, maar een praktijk van grensoverschrijdende solidariteit – waarvoor ze in eigen land vaak een zware tol betaalden.

Na 1918 diende zich een nieuwe uitdaging aan: de Russische Revolutie. Aanvankelijk zagen veel syndicalisten in de bolsjewieken een verwant streven. De taal van arbeidersraden en zelfbeheer klonk bekend. Maar het duurde niet lang voordat de realiteit duidelijk werd: de nieuwe machthebbers in Moskou hadden een andere koers voor ogen. Centralisatie, partijdiscipline, en uiteindelijk: onderwerping van vakbonden aan het staatsproject. De RILU, de Rode Vakbondsinternationale, bleek vooral een instrument voor partijcontrole.

In december 1922 trokken de revolutionair-syndicalistische vakbonden de conclusie: samenwerking met Moskou was niet langer houdbaar. In Berlijn richtten ze de International Workers Association (IWA) op – geen massale organisatie, maar een federatie gebaseerd op autonomie, directe democratie en weerstand tegen iedere vorm van politieke overheersing. Zelfs – of juist – als die zich uitgaf voor ‘socialistisch’.

Wat deze geschiedenis zo opmerkelijk maakt, is niet alleen wat ze probeerde te bereiken – een radicaal egalitaire en decentraal georganiseerde economie – maar vooral hoe ze dat deed: door te bouwen op de kracht van arbeiders zelf. Geen charismatische leiders, geen partijcongressen vol holle beloftes, maar langzaam opgebouwde structuren van weerbaarheid. Op de werkvloer, in buurten, in sociale strijd.

Vandaag de dag, nu veel mensen het geloof in representatieve politiek verliezen, en vakbonden opnieuw onder druk staan, is die geschiedenis relevanter dan ooit. Niet als romantisch verleden, maar als herinnering: alternatieven bestaan. Niet via machtsgreep van bovenaf, maar via organisatie van onderop.

Ook in Nederland liet deze stroming haar sporen na. Het Nationaal Arbeids-Secretariaat (NAS), opgericht in 1893, koos al vroeg voor een onafhankelijke koers. Waar de SDAP het parlementair wilde oplossen, geloofde het NAS in directe actie en autonomie. Begin twintigste eeuw raakte het steeds sterker beïnvloed door de syndicalistische ideeën die uit Frankrijk en Duitsland overwaaiden.

In 1907 ontstond daarnaast het Nederlands Syndicalistisch Vakverbond (NSV), dat expliciet koos voor federalisme, directe actie en arbeiderszelfbestuur. De NSV werkte nauw samen met verwante organisaties als de Duitse FAUD en de Zweedse SAC. Een van haar vooraanstaande figuren, Arthur Lehning, werd later internationaal secretaris van de IWA en speelde decennialang een verbindende rol tussen Europese en Latijns-Amerikaanse vakbonden.

Wat het NAS en NSV uniek maakte, was hun streven om vakbondswerk te koppelen aan maatschappelijke vernieuwing. De werkplek was geen eindpunt van strijd, maar een proeftuin voor een andere samenleving. Geen loonstrijd alleen, maar het bouwen van netwerken voor wederzijdse hulp, collectieve organisatie, en radicale autonomie – los van kapitaal én los van staat.

Geen meesters - geen slaven

Hoewel deze radicale vakbondsstroming nooit de dominante kracht is geworden binnen de arbeidersbeweging, leeft haar gedachtegoed voort in kleinere organisaties en netwerken. De International Workers Association (IWA) bestaat nog steeds, met actieve secties in onder meer Spanje, Italië, Servië en sommige Latijns-Amerikaanse landen. In Nederland zijn de sporen bescheidener, maar initiatieven als Vrije Bond houden de fakkel levend, vaak in combinatie met bredere sociale bewegingen rond klimaat, wonen en arbeidsrechten.

Meer nog dan in instituties leeft het syndicalistische idee vandaag door in de praktijk van horizontale organisatie, directe actie en solidariteit van onderaf. Van stakingen in de platformeconomie tot buurtcollectieven die zich verzetten tegen gentrificatie: de geest van een andere manier van organiseren—zonder partij, zonder staat—is nooit helemaal verdwenen. Ze duikt telkens weer op, vaak stilletjes, maar hardnekkig, daar waar mensen weigeren zich neer te leggen bij een wereld die hen geen stem geeft.

Help ons groeien - deel dit bericht

Aanbevolen voor jou