Religie lijkt in het huidige debat vaak het domein van rechts te zijn. Politici beroepen zich op “christelijke waarden” om grenzen te sluiten, terwijl traditionalisten geloof gebruiken als argument tegen verandering. Maar religie is nooit zo eenduidig geweest. Achter de dogma’s schuilt ook een andere traditie – die van solidariteit, verzet en zorg voor de kwetsbare ander.
Precies in dat spanningsveld plaatst de Amerikaanse komiek en commentator John Fugelsang zijn boek The Separation of Church and Hate. Met bijtende humor en theologische scherpte legt hij de absurditeit bloot van de claims van de religieuze rechterzijde, en laat hij zien hoe geloof kan worden heroverd op de politiek van angst en uitsluiting.
Elk hoofdstuk vertrekt vanuit een bekende conservatieve leus – “feministen zijn onchristelijk”, “immigranten horen hier niet thuis” – die hij naast een bijbeltekst legt, om die vervolgens met scherpzinnige ironie te ontmantelen. Het resultaat is satire die niet enkel doet glimlachen, maar ook ontmaskert: Fugelsang laat zien dat politiek van angst en uitsluiting onverenigbaar is met de leer van Jezus.
Zijn punt is eigenlijk eenvoudig, maar des te krachtiger: Jezus stond niet aan de kant van de machtigen, maar aan die van de armen, vreemdelingen en uitgeslotenen. Precies dat fundament wordt in de Amerikaanse politiek stelselmatig genegeerd – of erger nog, verdraaid tot zijn tegendeel.
Religie als schild voor macht en kapitaal
Fugelsang schrijft niet alleen over theologie, maar over macht. Hij laat zien hoe religie in de Verenigde Staten wordt ingezet als moreel pantser voor neoliberaal en autoritair beleid. Niet als bron van compassie, maar als ideologisch schild waarmee onrecht wordt gelegitimeerd. Dat is geen louter Amerikaans verschijnsel: ook in Europa zien we hoe religieuze taal wordt gebruikt om bezuinigingen, uitsluiting van migranten en het afbreken van sociale rechten te rechtvaardigen.
Onder het kapitalisme verliest geloof vaak zijn oorspronkelijke, radicale lading. Wat ooit een motor was voor solidariteit, wordt een instrument om ongelijkheid te zegenen. Denk aan Amerikaanse megakerken die belastingvrij functioneren als ondernemingen, terwijl hun leiders prediken dat rijkdom een teken van goddelijke gunst is. Fugelsang fileert die theologie als een groteske omkering van de Bijbelse boodschap, waarin juist de armen centraal staan.
Progressief christendom: de vergeten traditie
Een van Fugelsangs belangrijkste verdiensten is dat hij de progressieve christelijke traditie opnieuw zichtbaar maakt. Hij herinnert eraan dat kerken en gelovigen vaak aan de basis stonden van emancipatiebewegingen die de samenleving diepgaand hebben veranderd. Tijdens de negentiende eeuw speelden protestantse abolitionisten, zoals William Lloyd Garrison en Harriet Beecher Stowe, een centrale rol in de strijd tegen de slavernij. En een eeuw later werd de Amerikaanse burgerrechtenbeweging gedragen door dominees, zangkoren en kerkgemeenschappen die geloof koppelden aan radicale gelijkheid — met Martin Luther King Jr. als haar bekendste, maar lang niet enige, stem.
Die lijn loopt door tot vandaag: van de “Sanctuary Churches” die ongedocumenteerde migranten bescherming bieden, tot christelijke klimaatactivisten die zich beroepen op rentmeesterschap over de aarde. Fugelsang laat zien dat dit geen randverschijnselen zijn, maar uitingen van een bredere traditie waarin geloof wordt opgevat als morele plicht tot solidariteit — niet als excuus om grenzen te trekken.
Toch domineren in het publieke debat vooral de extremisten: homofobe predikanten, complotdenkers, nationalistische politici. Voor de media levert dat spektakel op, maar het versterkt ook een systeem waarin religie wordt herleid tot een wapen in de cultuurstrijd, in plaats van een bron van solidariteit en verzet.
Waarom dit boek ertoe doet
Voor progressieven en socialisten is Fugelsangs benadering waardevol. Niet omdat iedereen religie moet omarmen, maar omdat je moet begrijpen hoe macht werkt. Religie is geen neutraal domein – het is een cultureel instrument dat rechts inzet om groepen tegen elkaar uit te spelen: migrant tegenover “eigen volk”, vrouwen tegenover “het gezin”, armen tegenover belastingbetalers.
Fugelsang laat zien dat er altijd een andere lezing mogelijk is, één die niet draait om angst maar om gastvrijheid, rechtvaardigheid en gelijkheid. Hij herinnert eraan dat religie ook een bron van emancipatie kan zijn, zolang ze niet wordt gekaapt door kapitaal of nationalisme.
En Nederland dan?
Wie denkt dat Fugelsangs analyse enkel op de Verenigde Staten van toepassing is, kijkt niet goed naar Nederland. Ook hier duikt religieuze taal geregeld op in het politieke discours – subtieler, misschien, maar met opvallend vergelijkbare bedoelingen. Ze wordt ingezet om te disciplineren, grenzen te trekken, te bepalen wie er wél en wie er níet bij hoort.
Neem het migratiebeleid. Politici verwijzen graag naar de “joods-christelijke traditie” om het sluiten van grenzen te rechtvaardigen, alsof bescherming van de eigen cultuur belangrijker zou zijn dan zorg voor de vreemdeling. Dat compassie en gastvrijheid óók deel uitmaken van diezelfde traditie, hoor je zelden in Den Haag.
Ook in het sociale domein klinkt de religieuze retoriek hol. Partijen als het CDA en de ChristenUnie beroepen zich op “naastenliefde”, maar steunen tegelijkertijd beleid dat de sociale zekerheid uitholt. Naastenliefde verwordt zo tot iets vrijblijvends — vrijwilligerswerk, een voedselpakket — terwijl de structurele ongelijkheid die zulke initiatieven noodzakelijk maakt ongemoeid blijft.
En dan is er nog de strijd rond seksualiteit en gender. Ook in Nederland wordt religie geregeld gebruikt om verzet tegen seksuele diversiteit te verpakken in morele taal. Denk aan de Nashvilleverklaring uit 2019, waarin honderden predikanten — gesteund door enkele politici — homoseksualiteit en transgenderidentiteit openlijk verwierpen onder het mom van “bijbelse waarheid”. Of aan scholen die, met een beroep op hun “christelijke identiteit”, nog altijd weigeren LHBTQ+-acceptatie volledig te omarmen, terwijl ze wel worden gefinancierd met publiek geld.
Zelfs binnen de politiek klinkt die toon door: partijen als de SGP en sommige fracties binnen ChristenUnie beroepen zich op geloof om verzet tegen gendergelijkheid of abortusrecht te rechtvaardigen. In al die gevallen wordt religie niet ingezet als bron van compassie of waardigheid, maar als morele vrijbrief om grondrechten te beperken — precies de omkering die Fugelsang in de Verenigde Staten bekritiseert.
Wat Fugelsang in de VS blootlegt – de kaping van religie door macht en kapitaal – voltrekt zich hier in het klein. Progressieve stemmen binnen kerken en geloofsgemeenschappen bestaan, maar ze krijgen zelden het podium. Ze spreken zacht, in een debat dat vooral wordt gedomineerd door zij die het hardst roepen.
Voorbeelden van progressief geloof in Nederland
Toch zijn die progressieve stemmen er wél, ook al hoor je ze zelden. Ze klinken niet in talkshows of partijprogramma’s, maar in kerken, buurthuizen en kleine gemeenschappen die weigeren geloof te reduceren tot moraalpolitiek.
Zo bood het kerkasiel in Den Haag in 2018 maandenlang bescherming aan een Armeens gezin dat dreigde te worden uitgezet. In een onafgebroken reeks kerkdiensten werd bureaucratische hardheid beantwoord met liturgische volharding — religie als daad van verzet tegen kille regels.
Ook in de strijd tegen armoede en ongelijkheid speelt geloof een rol die zelden wordt erkend. Diaconale organisaties trekken al decennia op met daklozen, schuldenaren en minima, vaak met nadruk op structurele oplossingen: eerlijke huisvesting, schuldhulp, een sociaal vangnet dat verder reikt dan liefdadigheid.
Op een ander terrein verbinden Groene Kerken en interreligieuze klimaatactivisten ecologische zorg met morele verantwoordelijkheid. Zij herinneren eraan dat rentmeesterschap niet gaat over bezit, maar over de plicht om de aarde door te geven aan toekomstige generaties — een radicaal tegengeluid binnen een economie die vooral groei aanbidt.
Zelfs binnen traditioneel gesloten gemeenschappen ontstaan nieuwe vormen van inclusiviteit. Katholieke en protestantse kerken organiseren inmiddels Roze Zaterdag-vieringen, waar gelovigen openlijk hun geloof en hun queer identiteit kunnen vieren.
Samen laten deze voorbeelden zien dat religie in Nederland allesbehalve een monolithisch blok is. Ook hier wordt gestreden om betekenis, om de vraag wie mag bepalen wat “christelijk” of “gelovig” heet — precies de strijd die Fugelsang blootlegt aan de andere kant van de oceaan.
Claim het terug
The Separation of Church and Hate is dus meer dan een Amerikaans pamflet. Het is ook een spiegel voor Europa, voor Nederland. Religie kan een bron zijn van solidariteit, gelijkheid en verzet, maar zolang progressieven het terrein overlaten aan rechts, blijven anderen de moraal definiëren.
Fugelsangs les is helder: laat religieuze taal niet het exclusieve domein worden van uitsluiting en macht. Herinner eraan dat er altijd een ander verhaal bestaat – een verhaal van gastvrijheid, menselijke waardigheid en rechtvaardige woede. Dat verhaal verdient het om gehoord te worden: in de politiek, in de kerken en op straat.
Wie John Fugelsang aan het woord wil horen, kan het treffende interview met Jordan Klepper bekijken, waarin hij met humor en scherpte spreekt over geloof, hypocrisie en de politieke kaping van Jezus. Fugelsang vertelt over zijn ouders – een voormalige non en een ex-broeder – en waarom hun geloof hem inspireerde tot The Separation of Church and Hate.
Hij legt uit hoe de leer van Jezus, met haar nadruk op barmhartigheid en rechtvaardigheid, vaak wordt misbruikt als ideologisch wapen. Zijn boodschap is even eenvoudig als uitdagend: het christendom was ooit een beweging van solidariteit, niet van macht.


