Op een zwoele zomeravond, ergens in Fitzgeralds1 The Great Gatsby (1925), schitteren de lichten van Gatsby’s villa boven de donkere rivier. Het feest bruist, de muziek zwelt, maar achter al die pracht schuilt leegte—een metafoor voor een droom die op instorten staat. Precies zo oogt ook het Amerikaanse imperium vandaag: stralend aan de buitenkant, maar vol scheuren van binnen.
Historici en sociologen hebben al eeuwen bestudeerd hoe wereldrijken opkomen en ten onder gaan. Immanuel Wallerstein2 (1930–2019), grondlegger van de wereld-systeemtheorie, vergeleek die cyclus bijna met een natuurwet: elk rijk stijgt op, bereikt een hoogtepunt en zakt dan langzaam weg naar de periferie van de geschiedenis. Volgens dit model bevindt de Verenigde Staten zich nu in de laatste fase van haar hegemonie.
Alfred W. McCoy (geb. 1945) beschrijft in In the Shadows of the American Century3 hoe een rijk van buitenaf springlevend kan lijken, terwijl het van binnenuit wordt uitgehold. De tekenen van verval zijn herkenbaar: verloren oorlogen en mislukte interventies—zoals Vietnam, Irak en Afghanistan—ondermijnen het imago van almacht. Opmerkelijk genoeg realiseren sommige Amerikanen zich niet eens dat Vietnam als een verloren oorlog geldt, wat benadrukt hoe hardnekkig de mythe van Amerikaanse almacht is. Bondgenootschappen brokkelen af, en culturele zelfverzekerdheid verandert in nostalgie en angst. Net zoals Gatsby bleef jagen op een onbereikbaar ideaal, houdt Amerika vast aan zijn eigen mythe van uitzonderlijkheid—een droom die steeds verder vervaagt.
Grenzen aan Groei
In Fitzgeralds roman staat de beruchte Valley of Ashes symbool voor sociale verwaarlozing en moreel verval. Vandaag zien we een echo daarvan in onze wereld, die zelf tekenen van uitputting vertoont.
Joseph Tainter4 (geb. 1949) stelt dat beschavingen instorten wanneer hun complexe structuren te veel energie en middelen verbruiken. In onze tijd wordt dat zichtbaar in een mondiale ecologische crisis: smeltende ijskappen in Groenland en Antarctica, verwoestende bosbranden in Californië en Australië, massale droogtes in Afrika en Zuid-Europa, en hittegolven die zelfs stedelijke gebieden onleefbaar maken.
Jason W. Moore5 (geb. 1971) ziet kapitalisme als een wereld-ecologisch systeem dat voortdurend nieuwe ‘frontiers’ nodig heeft om te kunnen groeien, zoals kolonisatie, industriële expansie en digitale markten. Maar die grenzen zijn nu bereikt: de oceanen raken uitgeput, bossen verdwijnen, en nieuwe energiebronnen leveren steeds minder rendement. Naomi Klein6 (geb. 1970), vooral bekend van haar boek This Changes Everything, verwoordde het messcherp: economische groei die blind is voor ecologische limieten eindigt onvermijdelijk in vernietiging. De Amerikaanse droom van onbegrensde consumptie verandert zo in een nachtmerrie—een moderne Valley of Ashes die zich uitstrekt over de planeet, van de vervuilde rivierdelta’s van Nigeria tot de brandende regenwouden van de Amazone.
Spektakel en Stagnatie
Een rijk verdwijnt zelden plotseling. Zoals Guy Debord7 (1931–1994) schreef in La Société du Spectacle, leven we in een wereld van eindeloos vertoon dat de werkelijke crisis maskeert. Politiek en media functioneren als theater: luidruchtig, vol drama, maar leeg van inhoud. Denk aan presidentsdebatten die meer weg hebben van showprogramma’s, talkshows die verontwaardiging opvoeren als entertainment, en sociale media, waar negatieve verhalen en schandalen vaak meer kliks en aandacht genereren dan constructieve berichten die schandalen uitvergroten zonder ooit echte verandering te brengen.

De Britse cultuurcriticus Mark Fisher8 (1968–2017) noemde dit capitalist realism: het idee dat we ons eerder het einde van de wereld kunnen voorstellen dan het einde van het kapitalisme. Het is een wereld die aanvoelt als een gigantisch theaterstuk: de lichten flitsen, de muziek zwelt aan, en het publiek verliest zich in het spektakel. Net als de gasten op Gatsby’s feesten blijft het Westen dansen in zijn eigen West Egg—een glinsterend toneel van licht, rumoer en illusies—terwijl achter het decor de scheuren groter worden en de coulissen langzaam instorten.
Les uit de Schaduw
Fitzgeralds verhaal eindigt in stilte. Het feest is voorbij, het zwembad wordt koud, en de wereld draait gewoon door—alsof Gatsby er nooit was. Dat is misschien de meest pijnlijke parallel: grote rijken verdwijnen vaak stiller dan ze zijn verschenen.
Maar juist in die scheuren en schaduwen ligt een kans. Als we de illusie van eindeloze groei en macht durven loslaten, kan er ruimte ontstaan voor een samenleving die lichter, vrijer en speelser is—waar mensen hun leven vormgeven in kleine, zelfgekozen gemeenschappen. Een samenleving waarin samenwerking en creativiteit de toon zetten, waar zorg en verbondenheid vanzelfsprekend zijn, en waar de aarde weer kan ademen.
Misschien ligt daar de vrijheid die wacht, voorbij de schaduw van het Amerikaanse imperium—een les die Gatsby ons, bijna een eeuw geleden, al probeerde te fluisteren.
- F. Scott Fitzgerald (1896–1940) was een Amerikaanse romanschrijver en sleutelfiguur van de zogeheten Jazz Age. The Great Gatsby, gepubliceerd in 1925, geldt als zijn meesterwerk en als een scherp commentaar op de Amerikaanse Droom tijdens de Roaring Twenties. Het boek toont hoe rijkdom, status en excessieve feesten de leegte en morele desintegratie van de samenleving verhullen. De roman wordt wereldwijd gelezen als een tijdloze reflectie op ambitie, illusie en verval. ↩︎
- Immanuel Wallerstein (1930–2019) was een Amerikaanse socioloog en econoom, bekend om zijn wereld-systeemtheorie. Hij introduceerde het idee dat de wereldeconomie functioneert als één geïntegreerd systeem met kernlanden, semi-periferie en periferie. Zijn belangrijkste werken, zoals The Modern World-System (1974–2011), analyseren hoe economische en politieke macht verschuiven over eeuwen. Wallerstein zag hegemonieën—van het Nederlandse rijk in de 17e eeuw tot de Verenigde Staten in de 20e eeuw—als tijdelijke fenomenen die uiteindelijk plaatsmaken voor nieuwe machtscentra. ↩︎
- In the Shadows of the American Century: The Rise and Decline of U.S. Global Power (2017) is een boek van Alfred W. McCoy waarin hij stelt dat de Verenigde Staten, ondanks hun uiterlijke macht, tekenen van structureel verval vertonen. Hij bespreekt historische parallellen met andere wereldrijken, de invloed van mislukte oorlogen zoals Vietnam en Afghanistan, de opkomst van China als rivaal, en de rol van inlichtingendiensten en geopolitieke strategieën. McCoy waarschuwt dat hegemonieën vaak instorten terwijl ze aan de oppervlakte nog vitaal lijken. ↩︎
- Joseph Tainter is een Amerikaanse antropoloog en historicus, vooral bekend van zijn invloedrijke boek The Collapse of Complex Societies (1988). Hierin betoogt hij dat samenlevingen naarmate ze complexer worden steeds meer energie en middelen nodig hebben om zichzelf in stand te houden. Wanneer de kosten van die complexiteit de baten overstijgen, leidt dit tot instabiliteit en uiteindelijk tot ineenstorting. Zijn analyse biedt een raamwerk om de kwetsbaarheid van moderne, hooggeïndustrialiseerde samenlevingen te begrijpen. ↩︎
- Jason W. Moore, Capitalism in the Web of Life: Ecology and the Accumulation of Capital (London: Verso, 2015), waarin hij kapitalisme beschouwt als een ecologisch wereldsysteem dat de natuurlijke grenzen bereikt. Hij ontwikkelde de term ‘world-ecology’, die de verwevenheid van kapitalistische expansie en ecologische transformatie benadrukt. Moore stelt dat kapitalisme afhankelijk is van voortdurende ‘cheaps’ – goedkope arbeid, energie, voedsel en grondstoffen – en dat de uitputting van deze bronnen een systeemcrisis veroorzaakt. Zijn werk heeft een belangrijke invloed op hedendaagse ecologische en economische analyses van het Antropoceen. ↩︎
- Naomi Klein (geb. 1970), This Changes Everything (New York: Simon & Schuster, 2014), waarin zij betoogt dat de klimaatcrisis onlosmakelijk verbonden is met neoliberaal kapitalisme. Klein schreef eerder invloedrijke werken zoals No Logo (1999) en The Shock Doctrine (2007), waarin zij de sociale, politieke en ecologische gevolgen van globalisering en rampenkapitalisme analyseert. ↩︎
- Guy Debord (1931–1994), La Société du Spectacle (Parijs: Buchet-Chastel, 1967).
Debord, een Franse situationist, stelde dat de moderne samenleving wordt gedomineerd door beelden en representaties die de werkelijkheid vervangen. Het spektakel creëert een passieve consumptiecultuur, waarin sociale relaties bemiddeld worden door media en commercie. Zijn ideeën zijn fundamenteel voor kritieken op medialeven, reclame en kapitalistische cultuur. ↩︎ - Mark Fisher (1968–2017), Capitalist Realism: Is There No Alternative? (Winchester: Zero Books, 2009). Fisher introduceerde het concept capitalist realism, waarin hij stelt dat het hedendaagse kapitalisme zo alomtegenwoordig is dat mensen zich eerder het einde van de wereld kunnen voorstellen dan het einde van het kapitalisme. Hij onderzocht de psychologische, culturele en politieke impasse van de 21e eeuw, met nadruk op vervreemding en collectieve machteloosheid. ↩︎