Een groep demonstranten zingt samen tijdens een protestmars, met opgeheven armen en gezichten vol emotie.
Demonstranten verenigd in samenzang tijdens een mars voor vrijheid en solidariteit. © Civil Rights Movement Archive / Creative Commons

Strijdliederen voor vrijheid en solidariteit

5 minutes, 6 seconds Read

Muziek heeft altijd gefunctioneerd als het ondergrondse hart van verzet. Wanneer woorden tekortschieten, wanneer angst het spreken blokkeert, begint men te zingen. Een eenvoudig refrein kan meer kracht hebben dan een pamflet; een melodie kan langer blijven hangen dan een toespraak. Een groep die samen zingt, overstemt haar angst. Stemmen worden wapens, ademslagen ritme.

In Italië klonk Bella Ciao in de bergen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Het werd meegefluisterd in loopgraven en uitgezongen in de straten. Ooit een lied van partizanen, groeide het uit tot een wereldwijde hymne tegen onderdrukking. Dat het later, via een Netflixserie, opnieuw duizenden jongeren wist te raken, bewijst hoe muziek zich telkens opnieuw uitvindt. Zijn kracht ligt in de eenvoud: binnen een minuut kan iedereen het meezingen. Het is bijna onmogelijk níet mee te doen, en misschien is dat de kern van elk strijdlied: het sleept je mee, het maakt je deel van iets groters.

Enkele decennia later klonk in Italië Contessa, geschreven door Paolo Pietrangeli tijdens de bezetting van de Universiteit van Rome, een protestactie in 1966 waarbij studenten samen met arbeiders demonstreerden tegen sociale ongelijkheid, economische uitbuiting en autoritaire structuren binnen het Italiaanse onderwijssysteem. Pietrangeli vertelde ooit hoe hij jaren later, tijdens een demonstratie in Pisa, plots duizenden mensen zijn lied hoorde zingen. Het was nooit op de radio geweest, nooit gecommercialiseerd, maar het leefde. Het ging van mond tot mond, van straat tot straat. Het was niet meer zijn lied, maar het lied van velen. Misschien is dat het moment waarop een lied écht een strijdlied wordt: wanneer de auteur er niet meer toe doet.

Blijf op de hoogte van radicale stemmen en kritische publicaties – volg vrheid.nl op Substack.

Ook in Latijns-Amerika ontstond zo’n traditie van liederen die tegelijk troost en strijd waren. Violeta Parra schreef Gracias a la Vida—een poëtische ode aan het leven, die in tijden van dictatuur een vorm van stille weerstand werd. Mercedes Sosa, “La Negra”, bracht het de wereld in en maakte het tot stem van de onderdrukten. Zijzelf werd verbannen uit Argentinië tijdens de militaire dictatuur van de jaren zeventig, omdat haar liederen te uitgesproken verbonden waren met linkse bewegingen en sociale strijd. Maar in ballingschap zong ze misschien nog krachtiger. Regimes kunnen een zanger wegsturen, maar daarmee versterken ze vaak alleen maar de mythe.

En dan is er die ene zin die over de hele wereld weerklinkt: “El pueblo unido jamás será vencido.” Dit Chileense strijdlied, in 1973 geschreven door Sergio Ortega samen met de groep Quilapayún, werd hét symbool van de eenheidsbeweging rond president Salvador Allende en klonk nog luider na de staatsgreep van Pinochet. Een melodie die simpel lijkt, maar tegelijk een machine van emotie is. Theoretische teksten over solidariteit zijn vaak abstract, maar wie dit lied hoort, voelt meteen de collectieve energie. Alsof de woorden zelf in het ritme worden omgesmolten tot kracht. Vanaf Chili verspreidde het zich naar Europa, de Verenigde Staten en uiteindelijk wereldwijd, en werd het vertaald, gezongen en gescandeerd bij talloze protesten tegen dictatuur en onrecht.

In Zuid-Afrika nam muziek een andere gedaante aan. Nkosi Sikelel’ iAfrika werd al in 1897 gecomponeerd door Enoch Sontonga als een religieus lied, maar groeide in de twintigste eeuw uit tot het kloppend hart van de anti-apartheidsbeweging. Het werd gezongen bij massabijeenkomsten, begrafenissen van vrijheidsstrijders en internationale solidariteitsacties, en belichaamde de droom van een verenigd en vrij Afrika. Het bewees dat religie en strijd hand in hand konden gaan en werd uiteindelijk, na de val van de apartheid, opgenomen in het volkslied van Zuid-Afrika.

Helemaal anders klinkt Senzeni Na?—een bijna tekstloos klaaglied dat steeds opnieuw dezelfde vraag stelt: Wat hebben we misdaan? Tijdens de zwarte vrijheidsstrijd werd dit lied gezongen bij begrafenissen van slachtoffers van politiegeweld en massamoorden. Het gaf stem aan collectieve rouw en frustratie, en functioneerde als een vorm van moreel verzet. Het is geen oproep tot strijd, maar een gestolde pijn. Toch is ook dat verzet: weigeren te zwijgen, weigeren de wond te verbergen.

Palestijnen zingen Mawtini alsof het land zelf daarin voortleeft. Oorspronkelijk geschreven in de jaren dertig door Ibrahim Tuqan, werd het in de twintigste eeuw en daarna een symbool van de Palestijnse strijd tegen bezetting, ballingschap en verlies van soevereiniteit. Het lied klinkt bij herdenkingen, protesten en in de diaspora, als een herinnering dat het nationale ideaal blijft voortbestaan. Voor Palestijnen in de diaspora, verspreid van Libanon tot Chili, vormt het een gemeenschappelijk ankerpunt: het lied herstelt even een gevoel van verbondenheid met een land dat fysiek vaak buiten bereik is. Een volk kan zijn vlag verliezen, zijn grond, zijn huizen—maar niet zijn lied.

In Korea werd Morning Dew verboden omdat het hoop gaf, en juist daardoor werd het nog krachtiger. Verbannen melodieën zingen vaak het hardst. In India klonk Vande Mataram, bron van inspiratie in de onafhankelijkheidsstrijd. Liederen kunnen nationale mythen smeden, maar ze dragen ook de spanningen en conflicten van hun tijd.

Vandaag klinken deze liederen nog steeds. Bij klimaatmarsen in Europa werd El pueblo unido opnieuw gezongen, dit keer met nieuwe woorden. In feministische protesten, zoals de Chileense performance Un violador en tu camino, werd het lichaam zelf het instrument: duizenden vrouwen, geblinddoekt, ritmisch, onontkoombaar. En in de Amerikaanse hiphopcultuur klinkt een moderne variant: de woede van Public Enemy, de hoop van Tupac, de reflectie van Kendrick Lamar. Daar wordt niet meer in koor gezongen, maar de stem van de enkeling draagt nog steeds een gemeenschap mee.

Wat telkens opvalt, is dat deze liederen niet alleen verhalen vertellen, maar ook herinnering bewaren. Ze zijn geen documenten, geen statistieken, maar levende archieven. Ze ademen collectieve emotie. En juist daarom kunnen ze niet volledig worden opgeslokt door commercialisering. Natuurlijk, Bella Ciao verschijnt als dancehit en Gracias a la Vidaduikt op in reclames, maar zelfs daar blijft iets van hun oorspronkelijke kracht voelbaar. Een lied dat ooit een volk in beweging bracht, verliest nooit helemaal zijn gevaar.

Want muziek is niet slechts decor van de strijd—ze ís strijd. Iedere keer dat mensen samen zingen, oefenen ze in solidariteit. Ze leren opnieuw ademhalen, maar dit keer niet alleen: als koor. En misschien is dat de diepste les van strijdliederen. Vrijheid is geen soloproject. Vrijheid klinkt pas echt wanneer velen samen hun stem verheffen.

Help ons groeien - deel dit bericht

Aanbevolen voor jou