In december 2013 plakte PVV-leider Geert Wilders een reeks anti-islamstickers op zijn deur in de Tweede Kamer. De boodschap, met teksten als “De islam is een leugen. Mohammed is een boef. De koran is gif,” riep woede en verontwaardiging op. Voor velen waren deze uitspraken niet alleen kwetsend, maar ook gevaarlijk. Onder hen was rabbijn Lody B. van de Kamp, die in een column een verontrustende parallel trok met de antisemitische propaganda uit de jaren dertig. Van de Kamp verwees naar borden uit nazi-Duitsland met teksten als: “Judentum ist Verbrechertum” (het jodendom is misdadig). Hij waarschuwde: haatdragende retoriek, tegen welke groep dan ook, creëert een voedingsbodem voor discriminatie, uitsluiting en geweld.
Zijn oproep om haatzaaien tegen moslims serieus te nemen roept een belangrijke vraag op: hoe verhouden antisemitisme en anti-islam zich tot elkaar? Zijn de parallellen terecht, of zijn er cruciale verschillen? En wat leren we van de geschiedenis over het bestrijden van beide vormen van haat?
Historische wortels: van religieuze haat naar politieke uitsluiting
Antisemitisme en anti-islam hebben diepe wortels in Europese geschiedenis, maar hun oorsprong en ontwikkeling verschillen. Antisemitisme heeft eeuwenlang bestaan als religieuze vijandigheid. Joden werden beschuldigd van het doden van Jezus Christus en geconfronteerd met mythes zoals de “bloedbeschuldiging,” waarin hen werd verweten christelijke kinderen te offeren. Deze mythes hebben een grimmig moderne equivalent: in de Verenigde Staten verspreiden complottheorieën zoals QAnon vergelijkbare beschuldigingen. Deze theorieën beweren dat leden van de Democratische Partij betrokken zouden zijn bij rituele kinderoffers of een geheime pedofielenkring. Hoewel grotesk en ongefundeerd, zijn zulke verhalen zorgwekkend populair en putten ze uit dezelfde mechanismen van angst en haat als de antisemitische mythen uit Europa.
Advertentie:
Vanaf de 19e eeuw verschoof antisemitisme van religieuze naar raciale vijandigheid. Dit werd systematischer en “wetenschappelijk” verpakt in pseudowetenschappen zoals eugenetica, die beweerden dat joodse mensen biologisch inferieur waren. Figuren als Wilhelm Marr introduceerden termen als “antisemitisme” om deze ideologieën te legitimeren. Dit raciale antisemitisme bereikte zijn gruwelijke hoogtepunt in de Shoah, de systematische vernietiging van zes miljoen joden door de nazi’s.
Anti-islam, of islamofobie, heeft een andere historische wortel. De vijandigheid jegens moslims vindt haar oorsprong in de koloniale geschiedenis. Europese mogendheden zoals Groot-Brittannië en Frankrijk beschouwden moslims in hun koloniën als “achterlijk” en “despotisch,” een beeld dat hun overheersing rechtvaardigde. In Algerije bijvoorbeeld voerden de Fransen een beleid van “civiele beschaving,” dat moslims dwong hun religieuze en culturele identiteit op te geven om als burger te worden erkend. In Brits-India werd na de opstand van 1857 moslimverzet bestempeld als “religieus geïnspireerd extremisme” wat het Britse bewind gebruikte om bruut militair ingrijpen te rechtvaardigen.
In de 21e eeuw, vooral na de aanslagen van 9/11, kreeg anti-islam een nieuwe dimensie: de associatie met terrorisme. Moslims werden het gezicht van angst en vijandigheid in de westerse wereld, wat leidde tot een nieuwe golf van stereotypes en uitsluiting.
Taal als wapen: de kracht van haatdragende retoriek
Taal speelt een cruciale rol in het ontmenselijken van groepen. Antisemitische propaganda uit de jaren 30 en 40 gebruikte termen als “ratten” en “parasieten” om joden weg te zetten als een bedreiging voor de samenleving. Deze ontmenselijking maakte het mogelijk om systematisch geweld te rechtvaardigen.
Bij anti-islam zijn de tactieken vergelijkbaar, maar de focus ligt vaker op cultuur en religie. Uitspraken zoals die van Wilders – “De islam is geen religie, maar een totalitaire ideologie” – ontkennen het recht van moslims om hun geloof als legitiem te zien. Dit soort retoriek schept een beeld waarin moslims niet thuishoren in de westerse samenleving.
In de huidige tijd wordt dit versterkt door sociale media, waar algoritmes haatdragende boodschappen vaak een groter bereik geven. Denk aan de Christchurch-aanslag in 2019, waar de dader zijn manifest en beelden van het geweld via sociale platforms verspreidde. Op platforms zoals YouTube duwen algoritmes gebruikers soms richting extremistische video’s, waaronder content die moslims afschildert als een demografische bedreiging.
De rol van sociale media in moderne radicalisering
Extremistische groeperingen benutten steeds vaker platforms zoals TikTok om jongeren te bereiken en te radicaliseren. De Anne Frank Stichting signaleert dat extreemrechtse bewegingen jongeren al vanaf 13 jaar benaderen via sociale media, waaronder TikTok en Instagram. Deze groepen presenteren hun ideologie op een aantrekkelijke manier, waardoor jongeren ongemerkt in extremistische netwerken worden gezogen. 
Daarnaast waarschuwt Amnesty International dat het aanbevelingssysteem van TikTok schadelijke inhoud kan promoten, wat bestaande mentale gezondheidsproblemen bij jongeren kan verergeren. Dit maakt hen extra vatbaar voor radicale boodschappen. 
Het is cruciaal dat ouders en opvoeders zich bewust zijn van deze online risico’s en actief met jongeren in gesprek gaan over hun internetgebruik. Door open communicatie en educatie kunnen we de invloed van extremistische groepen op kwetsbare jongeren verminderen en hen beschermen tegen radicalisering.
Verschillen en overeenkomsten
Antisemitisme richt zich vaak op een vermeend biologisch verschil, terwijl islamofobie zich vaker toespitst op religieuze en culturele uitingen zoals de hoofddoek, halal-voeding of de bouw van moskeeën. Toch delen ze belangrijke mechanismen van uitsluiting, zoals zondebokdenken en institutionele discriminatie. Zo worden in Europese landen zowel kosher als halal slachten vaak aan banden gelegd, zogenaamd vanwege dierenwelzijn. Politici zoals Dion Graus (PVV) wilden rituele slacht verbieden, maar kregen weerstand vanuit hun eigen partij vanwege de impact op orthodoxe joden. Dit illustreert hoe dierenwelzijn vaak wordt ingezet om vooral moslims te treffen.
De haat tegen moslims wordt daarnaast vaak verpakt als “kritiek op religie” of een verdediging van seculiere waarden. Deze rechtvaardiging kent een dubbele standaard: terwijl moslimtradities zoals ramadan en halalvoeding kritisch worden bekeken, omarmen commerciële campagnes tradities zoals advent zonder enige reflectie op hun religieuze oorsprong.
Wat leren we hiervan?
De geschiedenis leert ons dat haat nooit op zichzelf staat. Antisemitisme en islamofobie mogen verschillend zijn in oorsprong, maar ze dienen dezelfde functie: het uitsluiten en marginaliseren van minderheidsgroepen. Dit vraagt om een gezamenlijke aanpak waarin we ons niet laten verdelen, maar solidair blijven.
De opkomst van haatdragende retoriek, gevoed door sociale media en populistische leiders, laat zien dat discriminatie niet vanzelf verdwijnt. Onderwijs, bewustwording en stevige wetgeving tegen haatzaaien zijn cruciaal. Maar bovenal vraagt het om een moreel kompas: de bereidheid om voor elkaar op te komen, ongeacht wie het doelwit is.
Advertenties: Door op een van de advertenties te klikken, help je ons enorm—het kost jou niets, maar maakt een groot verschil voor ons!