Het BVD-onderzoek na de oorlog in Amsterdam leidde tot veranderingen in de kunstscene. Het Stedelijk Museum, onder leiding van directeur Willem Sandberg, steunde de vernieuwingsgeest die de kunstwereld doordrong. De Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) daarentegen was minder enthousiast. Ze hielden zowel Sandberg als de kunstenaars in de gaten om mogelijke communistische sympathieën te voorkomen.
Een Gewelddadige Nacht in het Stedelijk Museum: De Vechtpartij van 1949
Op zaterdagavond 5 november 1949 vond een opmerkelijke gebeurtenis plaats in het Stedelijk Museum Amsterdam. Tijdens een lange Franstalige monoloog van de Belgische schrijver Christian Dotremont, verstoorde een meubelverkoper uit Amsterdam de lezing door luidkeels te protesteren: “Ik ben hier gekomen voor Hollandse (en begrijpelijke) gedichten! Wat doen die Franse woorden hier?” Schilder Constant en architect Aldo van Eyck probeerden de meubelverkoper van zijn stoel te trekken, terwijl aanwezigen elkaar beschuldigden van fascisme en sommige journalisten het geheel als een artistieke worstelpartij beschouwden.
Deze vechtpartij was een belangrijke gebeurtenis in de Nederlandse kunstgeschiedenis. Het markeerde een van de eerste publieke presentaties van de Experimentele Groep in Holland, die later de Beweging van Vijftig zou inspireren. Samen met de schildersgroep Cobra veroorzaakten ze grote opschudding in de kunstwereld rond 1950. Nederlandse kranten waren verontwaardigd over de doorbroken artistieke en morele grenzen, maar merkten ook op dat “veel mensen, ondanks de hevige vechtpartij, lachend het gebouw verlieten.”
Willem Sandberg en het Vermoeden van Communistische Sympathieën
Er was echter meer aan de hand die avond dan vaak wordt gedacht. Dotremont’s vermeende communistische toespraak versterkte het wantrouwen van de BVD jegens het Stedelijk Museum en zijn directeur Willem Sandberg (1897-1984). De BVD-functionarissen vermoeden dat de gedichten van Lucebert die avond (‘dennaalden tanden en denappel tong/ donker op schotse borstpaden long’) een verborgen communistische boodschap bevatten. Dit leidde ertoe dat alle documentatie rondom deze avond in een BVD-dossier werd opgeslagen.
Sandberg en zijn netwerk stonden onder intensief toezicht. Vooral Sandberg werd jarenlang gevolgd: zijn reizen, met name naar landen achter het IJzeren Gordijn, zijn betrokkenheid bij kunstenaarsverenigingen, en zijn politieke uitspraken werden genoteerd. Ondanks zijn internationale faam als voorvechter van abstracte kunst, werd hij door de BVD vooral gezien als een mogelijke schakel in een geheim netwerk.
Onderzoek naar Persoonsdossiers
Het afgelopen jaar zijn ongeveer 125 persoonsdossiers en tientallen onderwerpsdossiers onderzocht die de BVD tijdens de Koude Oorlog (circa 1945-1991) heeft aangelegd over kunstenaars en intellectuelen. Het was al bekend dat politici, journalisten en bekende personen zoals prins Bernhard onder de loep werden genomen. Dit onderzoek toont aan dat ook kunstenaars en intellectuelen zorgvuldig werden gevolgd. Dit wordt duidelijk uit de dossiers rond Willem Sandberg.
Het Naoorlogse Anticommunisme in Nederland
Sandbergs reputatie groeide snel na de Tweede Wereldoorlog. In de jaren dertig was hij als typograaf en conservator van het Stedelijk Museum nog niet bijzonder bekend. Tijdens de oorlog veranderde dat door zijn rol in het kunstenaarsverzet, waaronder een aanslag op het bevolkingsregister in Amsterdam en zijn betrokkenheid bij de oprichting van de Nederlandse Federatie van Beroepsverenigingen van Kunstenaars (NFBK). Deze organisatie had als doel kunstenaars financieel en organisatorisch te ondersteunen en hen meer politieke invloed te geven. In 1956 werd de Raad voor de Kunst opgericht, als een vroege versie van de huidige Raad voor Cultuur, die als een soort parlement voor kunstenaars moest functioneren.
De BVD’s Onderzoek naar Sandberg en de Kunstwereld
Na de oorlog leken de verzuilde structuren in de politiek en cultuur doorbroken te worden. Sandberg omarmde deze verandering door zijn radicale imago te combineren met zijn rol als voorzitter van de NFBK en als directeur van het Stedelijk Museum, dat uitgroeide tot een centrum voor abstracte kunst. Hij was ook bestuursvoorzitter van het Instituut voor Kunstnijverheidsonderwijs (voorheen de Gerrit Rietveld Academie in Amsterdam) en ondersteunde bedrijven die kunstcollecties wilden opbouwen.
De vernieuwingsplannen stuitten echter op de stevige levensbeschouwelijke zuilen van 1946. Deze zuilen waren sterker dan veel progressieve denkers hadden gehoopt. De politieke en culturele coalities kozen voor een conservatief beleid en sloten het communisme uit, wat versterkt werd door de Praagse Coup en de communistische machtsovername in Tsjechoslowakije (1948). De NFBK, met relatief veel communistische en ‘extreem-linkse’ kunstenaars, werd gezien als een mogelijke binnenlandse vijand.
Dekmantel van de Kunst
In 1947 hield de Centrale Veiligheidsdienst (CVD), de voorganger van de BVD, Willem Sandberg in de gaten. Hij was toen directeur van het Instituut voor Kunstnijverheid, dat geleid werd door de openlijk communistische Mart Stam. Toen in 1949 de BVD werd opgericht, groeide het dossier over Sandberg: tussen 1946 en 1984 verzamelden de CVD en BVD honderden pagina’s informatie over hem. Dit maakte deel uit van het beleid om de politieke achtergrond van duizenden Nederlanders te onderzoeken, hun reisbewegingen te volgen en informatie te vergaren, zowel via openbare bronnen als anonieme informanten.
De BVD had moeite om Sandbergs rol goed in te schatten. Deze ongrijpbaarheid leidde tot bezorgdheid binnen de dienst. Hoewel hij geen lid was van de communistische partij, vermoeden medewerkers op basis van zijn steun aan communistische groepen en zijn contacten in Centraal-Europa dat Sandberg mogelijk geen bezwaar had tegen het communisme. Dit weerspiegelt de bredere vrees voor een geheime communistische invloed in zowel Nederland als de VS, waar het communisme werd gezien als een ondermijnende kracht.
De CIA’s Reactie
De CIA reageerde op vermeend politiek radicalisme door het internationale Congress for Cultural Freedom op te richten in 1950, een organisatie voor kunstenaars die propaganda voor het ‘vrije Westen’ verspreidde. De BVD nam echter geen dergelijke vergaande stappen. Er zijn geen aanwijzingen dat Nederlandse kunstenaars hun werk gebruikten voor anticommunistische propaganda, zoals bij Amerikaanse modernisten als Jackson Pollock en Ellsworth Kelly het geval was. De vele notulen van vertrouwelijke bijeenkomsten laten zien dat de BVD op bereidwillige medewerking kon rekenen, ook uit de culturele sector.
Bluf en Informatie
In de BVD-rapporten over Sandberg en zijn NFBK-leden is te zien waar de informatie vandaan kwam. Belangrijke informatie kwam van kunstenaars van de oude Federatie van Beeldende Kunstenaarsverenigingen. Na de oorlog werden leden van deze Federatie niet meer welkom in de nieuwe NFBK vanwege hun gebrek aan afstand tot de bezetter en hun realistische kunst, die niet in de smaak viel bij Cobra. Deze spanningen leidden tot jaloezie en een campagne tegen de NFBK.
Leden van de oude Federatie, zoals Dick Stins, gaven informatie aan de BVD over de NFBK en overdrijven hun invloed. Stins beweerde contacten te hebben met Erik Hazelhoff Roelfzema en wilde een anticommunistische inlichtingengroep oprichten. Het feit dat de BVD hem negeerde, suggereert dat zij zijn claims als bluf beschouwden.
Ministerie van OKW
Ook minister Theo Rutten van Onderwijs, Kunst en Wetenschappen (OKW) had contact met BVD-hoofd Louis Einthoven. Ze wisselden informatie uit en hielden het ministerie alert. Nico Vroom, hoofd Kunstzaken van OKW, was een belangrijke maar complexe factor. In 1949 uitte hij zijn zorgen over de nieuwe NFBK en sprak negatief over Sandberg als een “onervaren ‘decoratieve hekkespringer’.” Tijdens een borrel beweerde Vroom dat Sandberg zich als communist maar geen Stalinist had gepresenteerd – informatie die naar de BVD ging.
Dit voorbeeld laat zien dat de BVD beperkte mogelijkheden had rond 1950. Het negatieve beeld van het communisme leidde tot veel informatie, waarvan een deel onbetrouwbaar bleek. BVD-agenten noteerden vaak dat bepaalde informatie niet goed genoeg was om “door te geven aan de regering.”
Het gebrek aan vertrouwen en rivaliteit in de kunstwereld kunnen verklaren waarom de BVD jarenlang informatie over Sandberg verzamelde zonder veel resultaat. De Nederlandse regering zag blijkbaar geen groot gevaar in openlijk communistische functionarissen in de Federatie of het Stedelijk Museum. Sandberg bleef een belangrijke figuur in de Nederlandse kunstwereld, en ondanks de BVD’s toezicht kon er in het midden van de twintigste eeuw een culturele doorbraak plaatsvinden, ondanks de politieke beperkingen.