Deftige Stef liet de huurprijzen van sociale woningen fors stijgen en verergerde het tekort aan sociale huurwoningen. Hoewel verkiezingsprogramma’s een heel andere toon aansloegen, is het onbetaalbare wonen louter het gevolg van politieke keuzes.
In een tijd waarin de wachttijden voor sociale huurwoningen verder toenemen en de verhalen van mensen die niet kunnen kopen én niet kunnen huren je om de oren vliegen, zei Stef Blok in januari 2017 dat er geen nieuwe minister voor Wonen nodig was. “Het woonbeleid is af, de markt kan verder haar werk doen,” verklaarde hij. Dit terwijl in de ene helft van Nederland tienduizenden woningen leegstaan en dreigen te verkrotten, terwijl er in de andere helft 750.000 woningen bij moeten komen. Dit beleid betekent echter dat de woningmarkt niet werkt in het belang van de bewoners, maar in dat van vastgoedontwikkelaars en beleggers.
Terwijl de vraag naar sociale huurwoningen groeide, daalde het aantal beschikbare woningen drastisch, waardoor steeds meer mensen in de knel komen te zitten.
Het aantal sociale huurwoningen van woningcorporaties daalde sinds 2009 met 260.000, van 2,27 miljoen naar 2,01 miljoen in 2015. Dit gebeurde door verkoop en liberalisatie, terwijl het aantal mensen dat op sociale woningen is aangewezen, toenam. Inkomensdaling, verschuiving in zorgpolitiek, strengere regels voor hypotheekverstrekking, en een toename van vluchtelingen hebben allemaal bijgedragen aan deze situatie.
De stijgende huren tussen 2012 en 2015 – gemiddeld veertig euro per maand, oftewel 480 euro per jaar – kwamen niet door toenemende bouw- of onderhoudskosten. De kosten voor grond, rente en bouwmaterialen daalden juist. De huurtoeslag compenseert slechts 35 procent van de huurprijs voor toeslaggerechtigden. Huishoudens met een bruto inkomen van 36.000 euro of meer kunnen sinds begin 2011 niet meer terecht in de sociale huur en zijn aangewezen op commerciële huurwoningen of koopwoningen, wat voor velen onbetaalbaar is.
De heffing die verhuurders van sociale huurwoningen sinds 2013 aan de staat moeten betalen – inmiddels 1,7 miljard per jaar – wordt doorberekend aan de huurders. Deze heffing geldt alleen voor woningen met een huur van minder dan 710 euro. Daarnaast werd het woningwaarderingsstelsel aangepast, zodat miljoenen sociale huurwoningen geliberaliseerd konden worden.
Volgens Marja Elsinga, hoogleraar woonbeleid en woningmarkt aan de TU Delft, beschouwde minister Blok betaalbaarheid nooit als zijn probleem. Het beleid van de afgelopen jaren, dat steun kreeg van veel politieke partijen, heeft geleid tot een verschrikkelijke situatie voor huurders, zoals opgemerkt door Anita Engbers in Socialisme & Democratie. Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en het Nibud stellen vast dat achttien procent van de huurders te weinig geld overhoudt om in de meest noodzakelijke levensbehoeften te voorzien – een probleem dat steeds ernstiger wordt.
Veel huurders moeten overlevingsstrategieën gebruiken, zoals het maken van schulden of het niet openen van rekeningen. Het is belangrijk te erkennen dat een percentage van de huurders in Nederland ernstig in de problemen zit door de stijgende huren en het falen van het beleid.
De schandalen rond woningcorporaties tussen 2005 en 2012 hebben bijgedragen aan een verslechterd imago, wat leidde tot een politiek akkoord om de rol van woningcorporaties te verminderen. Het beleid, dat ook door de PvdA werd gesteund, heeft geleid tot een situatie waarin huurders de rekening moeten betalen voor de fouten van corporaties.
De gedachte dat huisvesting steeds meer aan de markt moet worden overgelaten, die sinds de jaren negentig is gegroeid, staat haaks op de historische visie op volkshuisvesting. Vroeger was het een algemeen erkend volksbelang om ervoor te zorgen dat huisvesting toegankelijk was voor iedereen.
De keuze van het kabinet om huurwoningen te verkopen aan beleggers en te liberaliseren, heeft het middensegment van huurders onder druk gezet. Het idee dat deze huurders, met een inkomen van ongeveer 36.000 euro bruto, in staat zouden moeten zijn om marktconforme huren te betalen, is misplaatst en negeert de realiteit van hun financiële situatie.
Beleggers maken momenteel enorme rendementen met het kopen van huurwoningen, wat de ongelijkheid verder vergroot. De aantrekkingskracht van vastgoedbeleggingen voor zowel Nederlandse als internationale investeerders benadrukt de noodzaak voor een heroverweging van het beleid.
De sociale huursector in Nederland is drastisch verkleind, een gevolg van zowel nationale als Europese druk. Het beleid van de afgelopen jaren heeft een einde gemaakt aan 110 jaar volkshuisvesting, waarbij de focus steeds meer op marktwerking is komen te liggen.
Het idee dat scheefwoners, of mensen die in goedkope sociale huurwoningen wonen ondanks een hoger inkomen, de oorzaak zijn van de wachtlijsten, is een misleidend argument. De werkelijkheid is dat veel van deze ‘scheefwoners’ geen alternatieven hebben en dat hun inkomen vaak niet toereikend is om een marktconforme huur te betalen.
Het poldermodel van gelijke behandeling van huurders en kopers heeft bijgedragen aan een beleid dat meer naar de markt neigt, wat nadelige gevolgen heeft voor sociale huurders en middeninkomens. Dit beleid leidt niet tot rechtvaardige oplossingen voor de wooncrisis.