Binnen bepaalde stromingen van het christelijk anarchisme, met name daar waar evangelische theologie een sterke invloed heeft, bestaat terughoudendheid ten aanzien van meervoudige identiteit. De combinatie van christelijk geloof met andere politieke of religieuze verbondenheden wordt daar vaak met scepsis benaderd. Deze houding roept vragen op over hoe exclusief het christelijk geloof werkelijk moet zijn, en in hoeverre het zich verdraagt met solidariteit buiten de kerkelijke grenzen.
Deze terughoudendheid is terug te voeren op een protestants-evangelisch mens- en wereldbeeld, waarin de kerk en de wereld als fundamenteel gescheiden worden beschouwd. In deze visie is het christendom niet slechts één traditie onder velen, maar een waarheid die zich principieel onderscheidt van alle menselijke pogingen tot zingeving, inclusief religie, politiek en kunst.
Toch is deze positie allesbehalve universeel binnen de christelijke traditie. De gedachte dat een christen slechts één gemeenschap van verbondenheid mag kennen – de kerk – is niet vanzelfsprekend. Zelfs binnen de anabaptistische theologie, waarop veel christelijke anarchisten zich beroepen, bestaan andere interpretaties. John Howard Yoder pleitte bijvoorbeeld voor gewetensvolle deelname aan bewegingen die recht doen aan het evangelie, ook buiten de kerkelijke context.
Binnen de anarchistische traditie is meervoudige verbondenheid juist vaak een vanzelfsprekendheid. De mogelijkheid om tegelijkertijd actief te zijn in verschillende groepen en netwerken wordt daar doorgaans als positief beschouwd. De vakbond Industrial Workers of the World staat er bijvoorbeeld om bekend dat ze leden toestaat om ook actief te zijn in andere vakbonden of organisaties. Dit soort openheid heeft een lange geschiedenis in antiautoritaire bewegingen.
De afwijzing van meervoudige identiteit binnen christelijk anarchisme weerspiegelt daarmee niet zozeer een anarchistische houding, maar eerder een specifieke theologische erfenis. Het is een benadering die vaak onvoldoende oog heeft voor de concrete historische, sociale en culturele inbedding van mensen en gemeenschappen. Daarmee dreigt het niet alleen onrecht te doen aan de werkelijkheid van gelovigen met complexe identiteiten, maar ook aan de radicale reikwijdte van het evangelie zelf.
Wanneer men stelt dat het evangelie niet thuishoort in de sfeer van menselijke religies of politieke ideologieën, is dat slechts de helft van het verhaal. De andere helft is dat mensen altijd zullen reageren op het evangelie vanuit hun eigen context. Wie deze menselijke dimensie negeert, loopt het risico om het geloof los te maken van de werkelijkheid waarin het gestalte moet krijgen.
Een al te rigide kerk-wereld-dualisme leidt gemakkelijk tot uitsluiting. Het maakt het bijvoorbeeld moeilijk om ruimte te bieden aan gelovigen die zich ook verbonden voelen met andere religieuze tradities, zoals het jodendom of de islam. Of met andere politieke ruimtes, zoals feministische, queer of antiracistische bewegingen. In de praktijk betekent dit dat bepaalde combinaties – zoals ‘christen en wit’ of ‘christen en hetero’ – zonder probleem geaccepteerd worden, terwijl andere – ‘christen en zwart’, ‘christen en queer’, ‘christen en joods’ – als problematisch worden ervaren.
Deze asymmetrie legt de dominante sociale verhoudingen binnen het christendom bloot. Ze laat zien hoe verbondenheden die samenvallen met de heersende norm als vanzelfsprekend worden gezien, terwijl afwijkende identiteiten voortdurend moeten worden gerechtvaardigd.
Een herwaardering van meervoudige verbondenheid vraagt om een andere theologische houding. Niet het opgeven van het eigene, maar een openheid voor transformatie. Doop kan dan worden opgevat als een proces waarin verschillende identiteiten niet verdwijnen, maar beoordeeld en herschikt worden op basis van de maatstaf van gerechtigheid en solidariteit.
In deze benadering wordt het mogelijk om christen te zijn én anarchist, omdat het evangelie ‘nee’ zegt tegen overheersing en ‘ja’ tegen bevrijding. Het wordt mogelijk om christen te zijn én jood, wanneer die combinatie een afwijzing inhoudt van apartheid en kolonialisme. Het wordt mogelijk om christen te zijn én queer, in verzet tegen heteronormatieve structuren, racisme en assimilatiepolitiek.
Meervoudige verbondenheid hoeft dus geen bedreiging te vormen voor het geloof. Het kan integendeel een manier zijn om het geloof op een radicale manier tot uitdrukking te brengen. Niet door alles op één hoop te gooien, maar door gewetensvol te kiezen voor datgene wat het leven bevordert – in kerkelijke én seculiere contexten.
Een theologie die meervoudige verbondenheid serieus neemt, erkent dat geen mens volledig buiten zijn context staat – ook Jezus niet. Zijn menselijkheid was historisch en cultureel gesitueerd, zoals dat voor alle mensen geldt. Wie dit erkent, hoeft zich niet langer af te zetten tegen andere vormen van verbondenheid, maar kan ze zien als mogelijke dragers van het evangelie.
Christelijk anarchisme zou daarom niet alleen moeten getuigen tegen de machten van overheersing, maar ook actief aanwezig moeten zijn op die plekken waar mensen strijden voor rechtvaardigheid. Niet ondanks hun meervoudige identiteit, maar juist daardoor.