Waarom de VVD vasthoudt aan grijze groei in een groene wereld – Men zegt wel eens: een crisis opent de deur naar nieuw denken. En het klopt—nu de wereld schuift onder onze voeten, de geopolitieke verhoudingen kantelen, en zelfs het ooit heilige Duitse begrotingsdiscipline-model wankelt, lijkt het moment aangebroken voor een ander economisch verhaal. Een verhaal dat mens en planeet vooropstelt. Een koers die afscheid neemt van het oude geloof in trickle-down en onzichtbare handen. Die stemmen klinken inmiddels luid. En toch—kijk je naar de VVD, dan is het alsof de tijd heeft stilgestaan.
Hun nieuwste economische programma draagt de naam Radicaal kiezen voor groei. Het klinkt veelbelovend. Maar zodra je het doorbladert, voel je het al: deze ‘radicaliteit’ is vooral semantisch. Minder belasting. Minder regels. Meer markt. Dat is niet vernieuwend, dat is vintage jaren tachtig. De geest van Reagan en Thatcher waart opnieuw rond, inclusief het reflexmatige wantrouwen jegens alles wat overheid ademt en het hardnekkig omarmen van vervuilende industrieën als motor van vooruitgang.
Grijze groei in een groen jasje
De VVD doet alsof groei in Nederland onder vuur ligt. Alsof links massaal de degrowth-vlag hijst en we allemaal naar een pre-industriële samenleving verlangen. Maar dat beeld houdt geen stand. Zelfs GroenLinks-PvdA pleit niet voor krimp, maar voor ándere groei—groen, toekomstbestendig, inclusief. Denk aan Frans Timmermans, als eurocommissaris het boegbeeld van de Europese Green Deal. Hij belichaamt precies dat idee: een kapitalisme dat zichzelf opnieuw uitvindt. En laat dat nu net zijn waar de VVD zich tegen keert—niet tegen radicaal links, maar tegen gematigde duurzaamheid.
Hun prioriteit lijkt vooral behoud: Tata Steel, raffinaderijen, zware industrie. Niet omdat het logisch klimaatbeleid is, maar omdat het zou horen bij ‘wie we zijn’. Een argument dat tegelijk cultureel klinkt en inhoudelijk leeg blijft. Alsof je identiteit kunt koppelen aan CO₂-uitstoot. Economische planning? Alleen als het de fossiele status quo versterkt.
Het oude liedje van ‘picking losers’
Wat hier wringt: de VVD verwijt links al decennia het steunen van ‘verliezende’ sectoren. Subsidies voor scheepswerven in de jaren zeventig—dat was volgens hen zonde van het geld. En nu? Nu pompen ze zelf miljarden in industrieën die hun beste tijd hebben gehad. Nieuwe naam, oude logica. De werkgelegenheid wordt erbij gesleept, als moreel schild tegen kritiek. Alsof duurzaamheid en banen niet samen kunnen gaan.
Maar tijden zijn veranderd. Zelfs De Nederlandsche Bank pleit inmiddels voor actieve keuzes. Vervuilende sectoren niet ontzien, maar juist ontmoedigen. Dat schept ademruimte—letterlijk en figuurlijk—voor innovatie die wél toekomstbestendig is.
Ecomodernisme: techno-optimisme met een randje
In dit alles duikt een nieuw type denker op aan de rechterflank: de ecomodernist. Deze technofiel positioneert zich als de rationele redder in tijden van groene hysterie. Hij ridiculiseert de ‘Groene Kerk’, doet planeetgrenzen af als sentiment en zweert bij technologie als ultieme uitweg.
Onlangs verscheen in Nederland een bundel vol dit ‘nieuwe’ denken. De inhoud? Bekend terrein: kernenergie, gentech, megastallen. De retoriek is anders, de recepten niet. De kracht zit ‘m vooral in de positionering: zichzelf presenteren als redelijkheid, de milieubeweging als dogma. Maar wie goed kijkt, ziet: dit is net zo ideologisch—alleen gewikkeld in een wetenschappelijk sausje.
Techniek zonder politiek is leeg
Het grootste probleem van zowel de VVD-agenda als het ecomodernisme is hun hardnekkige blindheid voor de politieke dimensie van klimaat. Ze presenteren vooruitgang als een technisch verhaal. Maar klimaatbeleid draait om macht. Om wie betaalt. Wie profiteert. Wie mag meebeslissen. En zolang die vragen buiten beeld blijven, blijft de belofte van groene technologie hol.
Daarom is dit optimisme riskant. Niet omdat hoop verkeerd is—integendeel. Maar omdat het de keuzes die onder dat optimisme liggen onzichtbaar maakt. Zonnepanelen zonder vakbonden. Kerncentrales zonder burgerdebat. Geo-engineering zonder mondiale rechtvaardigheid. Het is geen verlichting—het is technocratisch escapisme.
Wat we wél nodig hebben: een groene politiek van onderaf
Als we werkelijk willen kiezen voor groei—voor eerlijke, duurzame vooruitgang—dan moeten we ook kiezen voor een ander politiek model. Eén waarin innovatie niet blind is, maar ingebed in waarden. Waar fossiele belangen worden teruggedrongen en de overheid niet alleen faciliteert, maar durft te sturen.
Ironisch genoeg pleitten de ecomodernisten hier ooit zelf voor. In hun invloedrijke essay The Death of Environmentalism (2004) stelden Ted Nordhaus en Michael Shellenberger dat technologische oplossingen alleen niet volstaan. Beide auteurs kwamen voort uit de progressieve Amerikaanse milieubeweging en werkten aan campagnes rond klimaatverandering en schone energie. Hun essay gooide destijds de knuppel in het hoenderhok: de milieubeweging moest volgens hen af van haar technocratische reflexen en herbronnen rond politieke visie en collectieve verbeelding.
Ze pleitten voor een nieuwe ideologische horizon, geïnspireerd op het New Apollo-project: een breed maatschappelijk gedragen plan voor duurzame energie, ondersteund door vakbonden, NGO’s en progressieve beleidsmakers. Geen depolitisering, maar juist herpolitisering van het klimaatvraagstuk.
Ironisch is dat beiden sindsdien de andere kant op zijn bewogen. Via het Breakthrough Institute, hun eigen denktank, zijn ze prominente gezichten geworden van het ecomodernisme—de stroming die technologie centraal stelt als dé oplossing, vaak met een voorkeur voor kernenergie, geo-engineering en industriële landbouw. Daarmee zijn ze, bewust of onbewust, ver afgedreven van hun oorspronkelijke boodschap: dat échte transformatie politieke moed en morele verbeelding vereist.
Misschien is het tijd om juist die vergeten les opnieuw te omarmen. Geen terugkeer naar de jaren tachtig. Geen veredelde ingenieursutopie. Maar een sociaal-ecologische transformatie die mens en planeet centraal stelt—niet in theorie, maar in beleid en praktijk.